TNO Bouwinnovatie Lab. Foto: Joni Israeli

Een kijkje in het nieuwe Bouwinnovatie Lab van TNO

Foto: Joni Israeli (via Kees Nanninga van TNO)

Met het nieuwe Bouwinnovatie Lab werkt TNO op zeven onderzoeksterreinen onder één dak. Dat gebeurt onder meer voor wegenbouw, constructies en bouwmaterialen. Woensdag wordt het laboratorium officieel geopend; Infrasite kreeg eerder al een rondleiding.

TNO houdt zich bezig met onafhankelijk onderzoek ten behoeve van toepasbare innovaties. Dat gebeurt door zo’n 3.500 mensen op negen werkgebieden, waarvan Bouw, Infra en Maritiem er één is. Het werken in een laboratoriumomgeving is voor de organisatie uiteraard geen onbekend terrein. Maar met het onder één dak brengen van alle onderzoeksgebieden voor Bouw, Infra & Maritiem wordt er wel een belangrijke stap vooruit gezet. Zo is de uitwisseling van kennis tussen de zeven disciplines een stuk makkelijker geworden nu ze allemaal bij elkaar zijn ondergebracht.

Expertises dicht bij elkaar

Senior projectmanager Tim Dijkmans legt uit hoe er in grote lijnen wordt gewerkt op de 2.700 vierkante meter die TNO in het Bouwinnovatie Lab tot zijn beschikking heeft. “Op kantoor worden de experimenten bedacht en ontwikkeld en de labmedewerkers hebben de kennis om die op de juiste manier uit te voeren. De collega’s op kantoor zitten vanaf volgend jaar ook allemaal onder één dak op een steenworp afstand van ons nieuwe gebouw, dus dan hebben we alle hypothetische en experimentele expertise heel dicht bij elkaar. In onze unit werken ongeveer 250 mensen, waarvan er vijftien tot twintig het lab echt als standplaats hebben.”

Het artikel gaat verder onder de foto.

TNO Bouwinnovatie Lab. Foto: Joni Israeli
Foto: Joni Israeli

Het gebouw is zo ontworpen dat het ook aan de buitenkant ruimte voor onderzoek biedt. Het dak ligt bijvoorbeeld vol met zonnepanelen en er kunnen gebouwdelen aan de gevels worden bevestigd om hun prestaties te testen. Maar het zwaartepunt voor het onderzoek ligt achter die gevels. In de laboratoria wordt onderzoek gedaan op het vlak van wegenbouw, constructies, bouwmaterialen, binnenklimaat, maritiem, schade en warmtepompen. Waar mogelijk is de werkvloer flexibel ingericht, zodat er kan worden gevarieerd met proefopstellingen. Er wordt met name niet-routinematig onderzoek verricht.

Hergebruik en levensduur

“Onze afdeling kijkt momenteel vooral naar de vraag: hoe maken we de bouw duurzamer?” Aan het woord is Timo Nijland, senior onderzoeker bouwmaterialen. “Dat heeft eigenlijk drie hoofdpoten: alternatieven voor regulier cement, zoveel mogelijk hergebruik van bestaande materialen en het verlengen van de levensduur.” Dat uit zich bijvoorbeeld in microscopisch onderzoek van beton dat is teruggebracht tot een dikte van 30 micrometer, waarmee het doorzichtig is geworden. “Als je een uitspraak wil doen over of iets vijftig of honderd jaar mee kan, dan is aantasting die je op microscopisch niveau ziet daar uiteraard relevant voor”, aldus Nijland. In dit laboratorium worden zowel eigen proefstukken als monsters uit de praktijk onderzocht.

Bijdragen aan duurzame wegenbouw

Een paar deuren verderop bevindt zich het laboratorium voor onderzoek naar wegenbouw. Kirsten Roetert Steenbruggen houdt zich met dat thema bezig. “We voeren hier vooral fysische en chemische testen uit om eigenschappen en samenstellingen van bitumen te onderzoeken. Het gedrag van een wegdek wordt daar namelijk grotendeels door bepaald. Het is interessant om daar meer over te weten te komen. Met asfalt dat langer meegaat, en waarvan de productie minder uitstoot heeft, dragen we immers bij aan duurzamere wegenbouw.”

Het artikel gaat verder onder de foto

TNO Bouwinnovatie Lab. Foto: Joni Israeli
Foto: Joni Israeli

Roetert Steenbruggen vertelt dat er feitelijk op drie niveaus onderzoek wordt gedaan: bitumen, asfalt en wegdek. Ze laat twee actuele opstellingen zien. Bij een ervan worden bitumen opgelost om de molecuulgrootte te bepalen, wat iets zegt over de mate van veroudering. Dit maakt het mogelijk om de bitumen te karakteriseren.

“In het laboratorium staat ook een drukvat. Daarin wordt onder hoge druk en temperaturen asfalt op een representatieve manier verouderd. Dat maakt inzichtelijk hoe eigenschappen van bitumen door de tijd heen veranderen. En zo kun je dus van een nieuw soort asfaltmengsel bepalen hoe lang het in de praktijk zal meegaan.” In weer een andere ruimte wordt de levensduur van een slijtlaag onderzocht. Dat gebeurt in drie weken tijd onder een hoogfrequente belasting bij een constante temperatuur van -20 graden Celcius.

In vroeg stadium kennis opdoen over levensduur

“Er worden ook geregeld proefstukken uit bestaande wegen gehaald en door wegbeheerders aangeboden voor onderzoek”, vult Tim Dijkmans aan. “In de wegenbouw zien we dat andere typen bindmiddelen worden ontwikkeld met een lagere uitstoot of langere levensduur. Wij willen graag in een vroeg stadium kennis opdoen over de degradatie van die materialen. Leveranciers houden zich daar veel minder mee bezig, terwijl dat soort levensduurvraagstukken voor overheden juist heel belangrijk zijn omdat het helpt om onderhoud planbaar te maken. Door voor te sorteren in het opdoen van die kennis, kunnen wij die levensduurvraagstukken  beantwoorden voor onze opdrachtgevers.”

Lees ook:

Onderwerpen: ,

Auteur: Vincent Krabbendam

Een kijkje in het nieuwe Bouwinnovatie Lab van TNO | Infrasite
TNO Bouwinnovatie Lab. Foto: Joni Israeli

Een kijkje in het nieuwe Bouwinnovatie Lab van TNO

Foto: Joni Israeli (via Kees Nanninga van TNO)

Met het nieuwe Bouwinnovatie Lab werkt TNO op zeven onderzoeksterreinen onder één dak. Dat gebeurt onder meer voor wegenbouw, constructies en bouwmaterialen. Woensdag wordt het laboratorium officieel geopend; Infrasite kreeg eerder al een rondleiding.

TNO houdt zich bezig met onafhankelijk onderzoek ten behoeve van toepasbare innovaties. Dat gebeurt door zo’n 3.500 mensen op negen werkgebieden, waarvan Bouw, Infra en Maritiem er één is. Het werken in een laboratoriumomgeving is voor de organisatie uiteraard geen onbekend terrein. Maar met het onder één dak brengen van alle onderzoeksgebieden voor Bouw, Infra & Maritiem wordt er wel een belangrijke stap vooruit gezet. Zo is de uitwisseling van kennis tussen de zeven disciplines een stuk makkelijker geworden nu ze allemaal bij elkaar zijn ondergebracht.

Expertises dicht bij elkaar

Senior projectmanager Tim Dijkmans legt uit hoe er in grote lijnen wordt gewerkt op de 2.700 vierkante meter die TNO in het Bouwinnovatie Lab tot zijn beschikking heeft. “Op kantoor worden de experimenten bedacht en ontwikkeld en de labmedewerkers hebben de kennis om die op de juiste manier uit te voeren. De collega’s op kantoor zitten vanaf volgend jaar ook allemaal onder één dak op een steenworp afstand van ons nieuwe gebouw, dus dan hebben we alle hypothetische en experimentele expertise heel dicht bij elkaar. In onze unit werken ongeveer 250 mensen, waarvan er vijftien tot twintig het lab echt als standplaats hebben.”

Het artikel gaat verder onder de foto.

TNO Bouwinnovatie Lab. Foto: Joni Israeli
Foto: Joni Israeli

Het gebouw is zo ontworpen dat het ook aan de buitenkant ruimte voor onderzoek biedt. Het dak ligt bijvoorbeeld vol met zonnepanelen en er kunnen gebouwdelen aan de gevels worden bevestigd om hun prestaties te testen. Maar het zwaartepunt voor het onderzoek ligt achter die gevels. In de laboratoria wordt onderzoek gedaan op het vlak van wegenbouw, constructies, bouwmaterialen, binnenklimaat, maritiem, schade en warmtepompen. Waar mogelijk is de werkvloer flexibel ingericht, zodat er kan worden gevarieerd met proefopstellingen. Er wordt met name niet-routinematig onderzoek verricht.

Hergebruik en levensduur

“Onze afdeling kijkt momenteel vooral naar de vraag: hoe maken we de bouw duurzamer?” Aan het woord is Timo Nijland, senior onderzoeker bouwmaterialen. “Dat heeft eigenlijk drie hoofdpoten: alternatieven voor regulier cement, zoveel mogelijk hergebruik van bestaande materialen en het verlengen van de levensduur.” Dat uit zich bijvoorbeeld in microscopisch onderzoek van beton dat is teruggebracht tot een dikte van 30 micrometer, waarmee het doorzichtig is geworden. “Als je een uitspraak wil doen over of iets vijftig of honderd jaar mee kan, dan is aantasting die je op microscopisch niveau ziet daar uiteraard relevant voor”, aldus Nijland. In dit laboratorium worden zowel eigen proefstukken als monsters uit de praktijk onderzocht.

Bijdragen aan duurzame wegenbouw

Een paar deuren verderop bevindt zich het laboratorium voor onderzoek naar wegenbouw. Kirsten Roetert Steenbruggen houdt zich met dat thema bezig. “We voeren hier vooral fysische en chemische testen uit om eigenschappen en samenstellingen van bitumen te onderzoeken. Het gedrag van een wegdek wordt daar namelijk grotendeels door bepaald. Het is interessant om daar meer over te weten te komen. Met asfalt dat langer meegaat, en waarvan de productie minder uitstoot heeft, dragen we immers bij aan duurzamere wegenbouw.”

Het artikel gaat verder onder de foto

TNO Bouwinnovatie Lab. Foto: Joni Israeli
Foto: Joni Israeli

Roetert Steenbruggen vertelt dat er feitelijk op drie niveaus onderzoek wordt gedaan: bitumen, asfalt en wegdek. Ze laat twee actuele opstellingen zien. Bij een ervan worden bitumen opgelost om de molecuulgrootte te bepalen, wat iets zegt over de mate van veroudering. Dit maakt het mogelijk om de bitumen te karakteriseren.

“In het laboratorium staat ook een drukvat. Daarin wordt onder hoge druk en temperaturen asfalt op een representatieve manier verouderd. Dat maakt inzichtelijk hoe eigenschappen van bitumen door de tijd heen veranderen. En zo kun je dus van een nieuw soort asfaltmengsel bepalen hoe lang het in de praktijk zal meegaan.” In weer een andere ruimte wordt de levensduur van een slijtlaag onderzocht. Dat gebeurt in drie weken tijd onder een hoogfrequente belasting bij een constante temperatuur van -20 graden Celcius.

In vroeg stadium kennis opdoen over levensduur

“Er worden ook geregeld proefstukken uit bestaande wegen gehaald en door wegbeheerders aangeboden voor onderzoek”, vult Tim Dijkmans aan. “In de wegenbouw zien we dat andere typen bindmiddelen worden ontwikkeld met een lagere uitstoot of langere levensduur. Wij willen graag in een vroeg stadium kennis opdoen over de degradatie van die materialen. Leveranciers houden zich daar veel minder mee bezig, terwijl dat soort levensduurvraagstukken voor overheden juist heel belangrijk zijn omdat het helpt om onderhoud planbaar te maken. Door voor te sorteren in het opdoen van die kennis, kunnen wij die levensduurvraagstukken  beantwoorden voor onze opdrachtgevers.”

Lees ook:

Onderwerpen: ,

Auteur: Vincent Krabbendam