Grond-, wegen- en waterbouwers hadden in augustus van dit jaar gemiddeld een werkvoorraad van 7,2 maanden. Dat is een stijging van drie tiende maand ten opzichte van juni. Dat blijkt uit de conjunctuurmeting die het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) uitvoerde in opdracht van de Europese Commissie.

Binnen de GWW-sector hebben de grond- en waterbouwers het meeste werk in portefeuille, namelijk 8,1 maanden. Dat is vergeleken met juni een toename van één tiende maand. De wegenbouwers kunnen 6,3 maanden vooruit, twee tiende maand meer dan in juni het geval was.

De werkvoorraad voor de gehele bouwsector ligt met 9,6 maanden meer dan twee maanden hoger dan in de GWW-sector. De werkvoorraad is 11,7 maanden in de woningbouw en 9,7 maanden voor de utiliteitsbouw. De orderportefeuilles van de B&U-bedrijven daalden wel met drie tiende maand. De daling in de B&U-sector en de stijging in de GWW-sector compenseren elkaar. Daarmee blijft de gemiddelde werkvoorraad voor de gehele bouwnijverheid met 9,6 maanden gelijk aan die in juni.

Gebrek aan orders

Vier op de tien van alle ondervraagde bouwbedrijven had in juni last van stagnatie in onderhanden werk. Voor zowel GWW- als B&U-bedrijven komt dat vooral door een gebrek aan orders.

De verwachtingen van de bedrijven lopen nogal uiteen. Zo’n 15 procent denkt meer personeel aan te gaan nemen in de komende drie maanden, terwijl 5 procent juist een daling in de bezetting voorziet. Ook over het prijsniveau denken ze niet hetzelfde. Ruim één op de tien bedrijven verwacht dat de prijzen gaan stijgen, terwijl 5 procent een prijsdaling ziet aankomen.