Het belang van openbaar vervoer, de maatschappelijke effecten op een rij

infrasite_insert_image_1

  • Het verkorten van de reistijd blijkt de belangrijkste baat van nieuwe OV-projecten. Toch is het niet makkelijk om met een kortere reistijd veel extra reizigers in het openbaar vervoer (OV) te krijgen: 90 procent van de autoreizen zou met het OV van deur tot deur meer dan tweemaal zo lang duren, zelfs in de spits. In de spits is het OV wel het meest concurrerend ten opzichte van de auto; voor langere reizen benadert de reistijd met het OV daar vaker de reistijd met de auto. Van de reizen naar de grote steden van langer dan 10 kilometer, gaat in de ochtendspits ongeveer 40 procent met het OV. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid van de grote steden;
  • Ouderen en gehandicapten, veelgenoemde doelgroepen van het OV, maken minder dan gemiddeld gebruik van het OV. Huishoudens met een inkomen op of rond het sociaal minimum, ook een doelgroep, maken 65 procent van hun reiskilometers met de auto. Het OV is goed voor circa 17 procent van hun mobiliteit, wat wel meer dan gemiddeld is.

Dit zijn enkele conclusies uit het rapport ‘Het belang van openbaar vervoer, de maatschappelijke effecten op een rij’ van het Centraal Planbureau (CPB) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM). Dit rapport gaat over de kosten en baten van het openbaar vervoer (OV). Ook wordt de gangbare manier om de maatschappelijke effecten van OV-projecten te beoordelen, kosten-batenanalyse (KBA), besproken. Dit rapport bekijkt of er geen effecten over het hoofd worden gezien in KBA’s en op welke wijze door de politiek benoemde doelen herkenbaar daarin terugkomen.

Hieronder leest u het voorwoord, de conclusies en de samenvatting van het rapport “Het belang van openbaar vervoer De maatschappelijke effecten op een rij”. Het volledige rapport “Het belang van openbaar vervoer” (166 pag.) is te vinden op de website van het Kim
en op de website van het CPB

Voorwoord

In discussies rond het openbaar vervoer (ov), bijvoorbeeld bij kosten-batenanalyses van ov-projecten, maar ook breder rond het overheidsingrijpen in deze sector, gaat het vaak over de vraag naar de baten van het ov en of die voldoende worden meegenomen in analyses. Zo schrijft de minister van Verkeer en Waterstaat aan de Kamer, naar aanleiding van de netwerkanalyses, het volgende: ’Binnen mijn ministerie heb ik aan het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) gevraagd voorstellen te ontwikkelen voor de maatschappelijke weging en prioritering van maatregelen en investeringen in het openbaar vervoer en daarbij niet alleen te kijken naar vervoerkundige aspecten, maar ook naar het vestigingsklimaat en agglomeratievoordelen van stedelijke gebieden.’ (Brief kenmerk DGP/MDV/u.06.02949)

Ook het Centraal Planbureau (CPB) is nauw betrokken bij de beoordeling van ov-projecten. Het CPB voert kosten-batenanalyses uit naar ov-projecten, en geeft nog veel vaker second opinions over kosten-batenanalyses van ov-projecten. Het CPB heeft dus dagelijks te maken met bovenstaande vragen en beleidsambities.
Het CPB en het KiM hebben dan ook de krachten gebundeld bij de uitvoering van dit project.

Deze studie laat zien hoe prestaties op maatschappelijke doelen voor het ov herkenbaar terugkomen als baten in KBA´s en stelt op onderdelen in de KBA-systematiek verbeteringen voor. Wij vertrouwen erop dat de verwachtingen ten aanzien van het openbaar vervoer en de resultaten van KBA’s zo beter op elkaar kunnen aansluiten.

Wij danken de medewerkers van de verschillende ministeries, planbureaus en wetenschappelijke instituten die hebben bijgedragen aan het preciseren van de onderzoeksvraag. Verder danken we alle deskundigen die onze tussenresultaten hebben becommentarieerd.

Carl Koopmans
Directeur KiM

Coen Teulings
Directeur CPB

Conclusies en samenvatting

1 Conclusie en hoofdlijn

  • Het openbaar vervoer (ov) bereikt zijn grootste aandeel in de mobiliteit in de spits naar de grootstedelijke agglomeraties. Voor circa 40 procent van de reizen langer dan 10 kilometer wordt dan het ov gebruikt. De fleproblematiek is daar ook het grootst, maar het is niet eenvoudig om met ov (meer) flerijders aan te trekken.
  • Vooral de (diffuus samengestelde) groep volwassenen zonder rijbewijs legt een groot deel van zijn kilometers af met openbaar vervoer. Voor meer specifeke doelgroepen als ouderen, mensen met een handicap of huishoudens met lage inkomens geldt dat niet. De rol van het ov in de mobiliteit van deze groepen is niet of nauwelijks groter dan bij de gemiddelde inwoner van Nederland.
  • De diverse doelen waarop beleidsmakers verwachtingen koesteren ten aanzien van het ov, keren terug in de gangbare systematiek om de maatschappelijke effecten van investeringen te beoordelen (kosten-batenanalyses, KBA’s).
  • De KBA-systematiek kan worden verbeterd voor ov-projecten. Er blijken zowel kosten als baten over het hoofd te worden gezien. Voor individuele projecten kan dit een substantieel effect hebben op de berekende kosten dan wel baten. Gemiddeld lijkt het effect beperkt.
  • We presenteren kengetallen om deze ‘vergeten’ effecten mee te nemen: voorbeelden zijn te vermijden parkeerkosten, misgelopen accijnsinkomsten, baten van het ‘niet meer hoeven staan’ en allerlei ‘overige’ comfort- en sociale veiligheidsaspecten.
  • Welvaartsverhogende ov-projecten bestaan, maar ze vragen wel om slim zoeken. Een kosten-batenanalyse is daarbij een handig hulpmiddel.

Dit zijn de meer in het oog springende conclusies van het rapport Het belang van openbaar vervoer van het Centraal Planbureau (CPB) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM).

Aanleiding: wat zijn de baten van openbaar vervoer?

In discussies rond het openbaar vervoer (ov) gaat het vaak over de vraag of de baten van het ov voldoende worden meegenomen in de gangbare systematiek om de maatschappelijke effecten van investeringen te beoordelen.

De gemiddelde prestaties van het ov
Dit rapport illustreert eerst hoe het openbaar vervoer gemiddeld presteert op de ov-doelen die vaak terugkomen in beleidsnota’s: bijdragen aan bereikbaarheid, leefbaarheid en maatschappelijke deelname. Zo wordt het ov dagelijks gebruikt door circa 1 miljoen reizigers, het is goed voor 5 procent van de verplaatsingen en 11 procent van de kilometers, waarvan een groot deel in de spits plaatsvindt en gericht is op werk of opleiding in de grote steden. Een gemiddelde reizigerskilometer met het ov geeft ongeveer half zoveel hinder voor de leefomgeving als een gemiddelde reizigerskilometer met de auto.

Gemiddelden zeggen weinig over het effect van nieuwe projecten
Deze gemiddelde prestaties zeggen echter weinig over de effecten van specifeke nieuwe ov-projecten. Een kosten-batenanalyse (KBA) doet dat wel. Van de KBA’s van Nederlandse ov-projecten die verzameld konden worden, liet ongeveer een derde zien dat door het project de welvaart verbetert. OV-projecten laten dus niet altijd slechte resultaten zien in KBA’s, zoals nogal eens verondersteld wordt.

De belangrijkste baten van een ov-project zijn meestal de reistijd- en reiskostenbesparingen (inclusief betrouwbaarheid en comfort). Dat is vanzelfsprekend: ov-projecten zijn primair bedoeld om de reis sneller, comfortabeler, betrouwbaarder of goedkoper te maken.

Worden er in de KBA’s geen effecten ‘vergeten’?
We hebben voor een aantal effecten onderzocht of deze (beter) in de KBA-systematiek moeten worden meegenomen. Meer precies gaat het daarbij om:

  • indirecte economische effecten;
  • vermeden additionele parkeerkosten;
  • minder accijnsinkomsten;
  • de waarde van het openbaar vervoer als terugvaloptie;
  • baten als gevolg van hogere frequenties, meer kans op een zitplaats en meer comfort.

Op een aantal van deze punten zijn verbeteringen mogelijk. De rapportage geeft kengetallen om al deze effecten mee te nemen in toekomstige KBA’s. Voor projecten die zich richten op de aanleg van infrastructuur, zal de verbetering in de systematiek vaak maar een beperkte impact hebben op het KBA-resultaat.

Als het project primair de frequentie, de zitplaatskans of het comfort van het ov wil verhogen en het onmogelijk is om dit zónder het project te realiseren, kunnen de genoemde verbeteringen in de systematiek een meer substantiële impact hebben op het KBA-resultaat. Uit enquêtes blijkt bijvoorbeeld dat als 30 procent van de reizigers moet staan, alle reizigers in die trein dit even erg vinden als een 50 procent langere reistijd. Waar dat een knelpunt is, kan het verhogen van de zitplaatskans dus een substantiële welvaartsbaat betekenen.

Welke ov-projecten laten een gunstig KBA-resultaat zien?
Als het gaat om ‘dikke’ vervoerstromen en ernstige knelpunten, wijst de KBA vaak wel uit dat ov-projecten positief aan de welvaart bijdragen. Voorbeelden zijn de betere benutting van de spoorlijn Utrecht – Arnhem, een capaciteitsvergroting van de spoorlijn Utrecht – Den Bosch en, uit een grijs verleden, de aanleg van de Schiphollijn. Bij projecten die zich richten op minder grote stromen of knelpunten, komen kleine investeringen vaak gunstig uit KBA’s. Veel projecten in Nederland betreffen echter relatief grote investeringen voor relatief dunne stromen, of ze bieden relatief weinig soelaas voor het knelpunt. Dan laat het project in de KBA – terecht – een negatieve bijdrage aan de welvaart zien.

Slechts zelden gaat het in KBA’s om een afweging van investeringen in de exploitatiesfeer. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat dergelijke projecten vaak onder BDU-grens(1) blijven en KBA’s vooral op projecten worden uitgevoerd die daar (ruim) bovenuit stijgen. Bij projecten boven de BDU-grens speelt ook een rol dat vervoerders en regionale overheden geen of een klein deel van de investeringskosten dragen, terwijl de vervoerder en/of regionale overheid wel bijna alle baten van die nieuwe infrastructuur ervaart. De institutionele verhoudingen stimuleren vervoerders en regionale overheden dus om te streven naar extra infrastructuur die (groten)deels wordt betaald door de rijksoverheid.
(1) Brede doeluitkering. Met deze uitkering van het Rijk kunnen stadsregio’s of provincies onder andere infrastructuurinvesteringen doen. Investeringen onder de BDU-grens komen volledig voor rekening van deze decentrale overheden. Het Rijk betaalt dan niet mee. Voor de stadsregio’s Amsterdam en Rotterdam en de regio Haaglanden ligt deze grens op 225 miljoen euro. Voor de overige stadsregio’s en provincies bedraagt deze grens 112,5 miljoen euro.

Tot slot
Beleidsmakers hebben doelen geformuleerd waaraan ov moet bijdragen. Deze studie laat zien hoe prestaties op deze doelen herkenbaar terugkomen als baten in KBA´s en stelt op onderdelen in de KBA-systematiek verbeteringen voor. De verwachtingen ten aanzien van het openbaar vervoer en de resultaten van KBA’s kunnen zo beter op elkaar aansluiten.

2 Samenvatting

Aanleiding: worden alle baten meegenomen?
Het verbeteren van het openbaar vervoer (ov) staat in de politieke en maatschappelijke belangstelling. In discussies rond het ov gaat het vaak over de vraag naar de baten van ov en of die allemaal voldoende worden meegewogen in kosten-batenanalyses die belangrijk zijn voor de besluitvorming over grote ov-investeringen. Het Centraal Planbureau (CPB) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) gaan in dit rapport op deze vragen in.

Wat verwachten beleidsmakers van het ov?
Vooral nota’s over verkeer en vervoer spreken zich uit over de doelen die de verschillende overheden met het ov willen bereiken. Het betreft doelen op het gebied van:

  • bereikbaarheid;
  • leefbaarheid;
  • maatschappelijke deelname;
  • de economie en concurrentiepositie.

Beleidsstukken op het gebied van ruimtelijke ordening onderkennen de samenhang met ov, maar geven geen expliciete andere doelen.

Hoeveel wordt het ov gebruikt?
Dagelijks maken ongeveer 1 miljoen mensen in Nederland gebruik van het ov; dat is zo’n 5 procent van de bevolking. Het ov verzorgt ook 5 procent van alle verplaatsingen: 2 procent met de trein en 3 procent met bus, tram of metro. Omdat de gemiddelde treinreis relatief lang is, is het aandeel ov gemeten in kilometers hoger: 11 procent, waarvan 8 procent met de trein en 3 procent met bus, tram of metro. In landelijke gebieden is het aandeel van het ov lager dan deze gemiddelden, in en rond de grote steden is het hoger. Als we alleen kijken naar verplaatsingen langer dan 10 kilometer in de ochtendspits naar de vijf grootstedelijke agglomeraties(2), dan loopt het aandeel van het ov op tot 40 procent. Ook de fileproblematiek is daar het grootst.
(2) De grootstedelijke agglomeraties Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven. Zie bijlage G voor de gemeenten binnen deze agglomeraties.

De (landelijk) beperkte bijdrage van het ov aan de mobiliteit, is goed te verklaren. Voor bijna 90 procent van de autoverplaatsingen biedt het ov geen concurrerende reistijd: ook in de spits duren deze reizen met het ov meer dan tweemaal zolang als met de auto. Ondanks de fles is het dan niet eenvoudig om automobilisten uit de auto te krijgen met beter ov. Op de langere afstanden is de reistijdverhouding voor het ov iets gunstiger, doordat het voor- en natransport dan minder zwaar wegen in de totale reistijd. Het aandeel van het ov is daar ook groter.

Waarvoor wordt het ov gebruikt?
Openbaar vervoer wordt vooral gebruikt om naar werk of school (studie) te gaan. De helft van alle treinkilometers en bijna twee derde van alle bus-, tram- en metrokilometers wordt gemaakt voor woon-werkverkeer en onderwijsdeelname. De ruim 600.000 ov-studentenkaarthouders spelen hierin een belangrijke rol: van zowel alle treinkilometers als van alle bus-, tram- en metrokilometers wordt een kwart afgelegd met een dergelijke kaart.

Door wie wordt het ov gebruikt?
Vooral de groep volwassenen zonder rijbewijs maakt relatief veel gebruik van het ov. Naast de 35 procent van de kilometers die ze maken met de auto (als passagier), maken ze ook 35 procent van hun kilometers met het ov. Een dergelijk hoog aandeel komt niet terug bij andere doelgroepen, zoals ouderen, mensen met een handicap of lage inkomens. Voor de mate van ov-gebruik is voor volwassenen het ontbreken van een rijbewijs blijkbaar relevanter dan leeftijd, handicap of inkomen.

infrasite_insert_image_2

Figuur 0.1 Verdeling van vervoerwijzekeuze naar rijbewijsbezit. Op basis van verplaatsingskilometers; per categorie tellen vervoerwijzen op tot 100 procent.
Bron: bewerking MON2007

Ouderen, gehandicapten en mensen met een laag inkomen realiseren niet of nauwelijks een groter deel van hun kilometers met het ov dan de gemiddelde Nederlander. Ook zij maken (veel) meer gebruik van de auto en de fiets of lopen. Generieke ov-subsidies zijn daarom weinig effectief als het er vooral om gaat de mobiliteit van deze doelgroepen te bevorderen.

Ouderen
Ouderen maken minder gebruik van het ov dan de gemiddelde Nederlander. Uiteraard speelt daarbij een rol dat zij minder reizen, doordat ze niet meer naar werk of opleiding gaan. Maar ook relatief gezien maken ouderen niet vaker gebruik van het ov dan de gemiddelde Nederlander. Met het stijgen van de leeftijd neemt het gebruik van de fiets en de auto (als bestuurder) weliswaar iets af, maar het ov-gebruik doet dat ook. Bij hoge leeftijd (80 jaar en ouder) wordt 5% van de ritten met het ov gemaakt. Dat is evenveel als voor de gemiddelde Nederlander.

infrasite_insert_image_3

Figuur 0.2 Gemiddelde verdeling over vervoerwijzen van gemaakte ritten voor de totale bevolking en de leeftijdsgroep 65 jaar en ouder.
Bron: bewerking MON2007

Mensen met een handicap
Mensen met een voor mobiliteit relevante handicap reizen minder: ze maken 30 procent minder verplaatsingen en 20 procent minder kilometers dan mensen zonder zo’n handicap. In de reizen die ze wel maken, speelt het ov geen grotere rol dan bij de gemiddelde Nederlander. Deze groep gehandicapten kent overigens een grote overlap met ouderen: ruim de helft van de mensen met een mobiliteitshandicap is ouder dan 65 jaar. Mensen met een handicap maken ongeveer tweemaal zoveel verplaatsingen met de taxi of een gehandicapten-vervoermiddel als met het ov. Dit betreft vooral kortere afstanden. Gemeten in kilometers is bij hen het aandeel van het ov wel groter dan dat van taxi en gehandicaptenvervoermiddelen.

Huishoudens met lage inkomens
Bezien voor vier inkomensklassen(3), wordt in de twee laagste inkomensklassen (tot 22.500 euro netto per jaar) 64 tot 71 procent van de kilometers met de auto afgelegd, tegen 76 tot 81 procent in de twee hoogste inkomensklassen. Huishoudens met een nettojaarinkomen op of rond het sociaal minimum (tussen 7.500 en 15.000 euro per jaar) leggen ongeveer tweemaal zoveel van hun kilometers af met het ov als huishoudens met een (veel) hoger inkomen. Ook lopen en fietsen spelen een iets grotere rol in hun mobiliteit. Maar ook mensen uit huishoudens met lage inkomens leggen bijna twee derde van hun kilometers af met de auto, als bestuurder dan wel als passagier. Zij maken daarvoor wel gebruik van oudere auto’s.

Van alle ov-kilometers in Nederland wordt een kwart afgelegd door mensen uit huishoudens met een nettojaarinkomen tot 22.500 euro per jaar. Deze huishoudens vormen een zesde van de bevolking(4). Mensen uit huishoudens in de twee laagste inkomensklassen reizen dus relatief wel meer met het ov, maar met generieke ov-subsidies (‘goedkoop voor iedereen’) komt het grootste deel van de subsidie terecht bij hogere inkomens.
(3) Exclusief gepensioneerden en bezitters van een ov-studentenjaarkaart.
(4)Exclusief gepensioneerden en bezitters van een ov-studentenjaarkaart.

De externe gebruikskosten van het ov
De gemiddelde ov-reiziger is minder milieuvervuilend dan de gemiddelde automobilist. De externe gebruikskosten (onveiligheid, emissies, geluid en ruimtebeslag) per reizigerskilometer van de elektrische trein en de bus bedragen in vrijwel alle gevallen ongeveer de helft van de externe gebruikskosten van de auto. Dit betekent niet dat méér ov ook automatisch beter voor het milieu of de veiligheid is. Een milieu- of veiligheidsvoordeel ontstaat vooral als mensen de auto laten staan. In de praktijk valt dat echter doorgaans tegen: van de tien nieuwe ov-reizigers zouden er anders nul tot drie de auto hebben genomen. De andere nieuwe ov-reizigers reisden eerst vaak niet, of met de fets; deze extra reizen leiden tot hogere emissies.

Wie betaalt het ov?
De bedragen die reizigers en overheid in een jaar uitgeven aan verschillende vervoerwijzen, kunnen worden gerelateerd aan de prestaties van die vervoerwijzen in dat jaar. Zo ontstaat een beeld van de gemiddelde uitgaven (dus de betaalde bedragen) per
reizigerskilometer in Nederland:

infrasite_insert_image_4

Tabel 0.1 Gemiddelde uitgaven per reizigerskilometer in eurocent (prijspeil 2007). Uitgaven aan voertuigaanschaf, voertuiggebruik, -exploitatie en investeringen in en onderhoud aan infrastructuur.

Een deel van de uitgaven van reizigers zijn inkomsten voor de overheid (belastingen, vooral bij de auto). Daarbij gaat het alleen om daadwerkelijke uitgaven. Niet-betaalde kosten voor bijvoorbeeld milieu, onveiligheid, congestie en de gederfde inkomsten op een andere besteding van de fnanciële middelen, blijven zo buiten beschouwing. De tabel hierboven geeft dus weliswaar een actueel beeld van de gemiddelde uitgaven per gerealiseerde reizigerskilometer, maar zeker geen adequate opstelling van alle maatschappelijke effecten. Een maatschappelijke kosten-batenanalyse geeft die effecten wel goed weer.

KBA’s ondersteunen de besluitvorming over investeringen
Het is inmiddels gebruikelijk om de besluitvorming over grote overheidsinvesteringen in infrastructuur, te ondersteunen met een analyse van alle maatschappelijke kosten en baten daarvan. In zo’n kosten-batenanalyse (KBA) worden alle welvaartseffecten van een project in kaart gebracht. Welvaart wordt daarbij ruim geïnterpreteerd: alle zaken die mensen van waarde achten. Daarbij is het streven om de welvaartseffecten zoveel als mogelijk ook in geld uit te drukken.

Effecten van projecten: kosten-batenanalyses
Ook bij ov-projecten is het gebruikelijk om de maatschappelijke effecten in kaart te brengen met een kosten-batenanalyse (KBA): wij vonden circa 150 KBA’s van ov-projecten. In het rapport zijn alle specifeke welvaartseffecten van ov-projecten op een rij gezet. De belangrijkste baten van ov-projecten zijn gewoonlijk de reistijd- en reiskostenbesparingen, maar ook betrouwbaarheid en comfort spelen een rol. OV-projecten zijn primair bedoeld om de reis sneller, comfortabeler, betrouwbaarder of goedkoper te maken. Deze zogenoemde directe (vervoer)effecten leveren welvaartswinst op voor bestaande en nieuwe ov-reizigers.

Wordt er niets ‘vergeten’?
Nadere beschouwing van uitgevoerde KBA’s leert dat een aantal welvaartseffecten in veel gevallen niet in geld worden uitgedrukt, in nogal verschillende mate worden meegenomen bij verschillende projecten of zelfs niet worden genoemd. Het gaat daarbij om zowel kosten als baten. Sommige van deze kosten en baten blijken substantieel te zijn, andere hebben slechts een marginaal effect. We kunnen daarom niet in het algemeen stellen dat KBA’s van ov-projecten beter of slechter zullen uitvallen als deze effecten wel in geld worden uitgedrukt. Dat zal van geval tot geval verschillen. Het gaat om de volgende effecten

Indirecte (economische) effecten
Als reizen in generieke zin ‘goedkoper’ (bijvoorbeeld sneller of comfortabeler) wordt, dan kan dit doorwerken in de economie. Er is al geruime tijd discussie over de vraag hoe groot het additionele welvaartseffect is. Dat blijkt ook een moeilijk vraagstuk. Een nieuwe, Britse methode om indirecte effecten te identifceren en te berekenen, kan hierbij uitkomst bieden. Op basis van die methode blijkt dat de ‘oude’ inschatting van indirecte effecten uit de Leidraad Overzicht Effecten Infrastructuur (OEI) – 0 tot 30 procent van de directe effecten – redelijk is.

(Vermeden) additionele parkeerkosten
Beter ov leidt in beperkte mate tot minder autogebruik. Minder autogebruik leidt zodoende tot minder parkeervoorzieningen: een additioneel welvaartseffect dat bij ov-projecten meestal over het hoofd wordt gezien. Op basis van nader onderzoek komen wij tot de conclusie dat de baten ongeveer een halve eurocent per vermeden personenautokilometer bedragen.

Misgelopen accijnsinkomsten
Minder autogebruik leidt tot minder milieuvervuiling, maar ook tot minder accijnsinkomsten. Hierdoor zal het KBA-saldo van ov-projecten met circa 3 à 4 eurocent per vermeden personenautokilometer verslechteren.

De optiewaarde van het openbaar vervoer
De optiewaarde is het geldbedrag dat mensen ervoor over hebben om, in geval van nood, toch van het ov gebruik te kunnen maken; een welvaartsbaat van ov die meestal niet meegenomen wordt in KBA’s. De optiewaarde is vooral van toepassing in situaties waarin het erom gaat om op enige manier nog wel bereikbaar te zijn met ov. Onze aanbeveling is vooral om eerst de veranderingen in de optiebaten kwalitatief en kwantitatief in kaart te brengen. Het is slechts sporadisch mogelijk om de optiewaarde vervolgens in geld uit te drukken. Het is overigens niet uitgesloten dat sommige ov-projecten de optiewaarde verkleinen, bijvoorbeeld doordat er haltes worden opgeheven om zo sneller ov mogelijk te maken. In de praktijk lijkt de invloed van optiewaarden op het KBA-saldo beperkt.

Frequentiebaten
Het meeste ov wordt met een bepaalde frequentie uitgevoerd. Hoofdstuk 4 geeft nieuwe kengetallen om de wachttijd voorafgaand aan een reis in geld uit te drukken. Deze kengetallen komen er in de meest gevallen (een frequentie lager dan 6x/uur) op neer dat de baten van een frequentieverhoging op dit moment worden overschat. Daar staat tegenover dat de waarde van de wachttijd tijdens de ov-reis vaak wordt onderschat.

De baten van een hogere zitplaatskans
Veel mensen vinden het vervelend om tijdens hun ov-reis te moeten staan en zijn bereid om te betalen voor een comfortabele zitplaats. Doordat deze substantiële welvaartsbaten meestal niet worden gekwantifceerd in KBA’s, kan het KBA-rendement van ov-projecten aanmerkelijk verbeteren als dat wel gebeurt. Dit geldt uiteraard alleen als er in het nulalternatief zonder het ov-project, veel mensen moeten staan die in het projectalternatief wél comfortabel kunnen reizen. Ook moet het dan in het nulalternatief echt onmogelijk zijn om extra treinen (of bussen) te laten rijden.

Overige comfort- en sociale veiligheidsaspecten
Indien ov-projecten het comfort en de veiligheid verbeteren (wat bij infrastructuurprojecten vaak maar beperkt het geval is), dan levert dat baten op die in kosten-batenanalyses vaak niet worden gekwantifceerd. Voor een veelheid aan overige comfort- en veiligheidsaspecten zouden die baten maximaal 30 procent bovenop de huidige prijs voor vervoerbewijzen kunnen bedragen. Dat is dus een substantiële baat.

Wat typeert projecten met een gunstig KBA-resultaat?
KBA’s van ov-projecten voor ‘dikke’ vervoerstromen met ernstige knelpunten, laten zien dat deze positief aan de welvaart bijdragen. Voorbeelden zijn de betere benutting van de spoorlijn Utrecht – Arnhem, een capaciteitsvergroting van de spoorlijn Utrecht – Den Bosch en de aanleg van de Schiphollijn in het verleden. Bij projecten die zich richten op minder grote stromen of knelpunten, komen kleine investeringen vaak gunstig uit KBA’s. Veel projecten in Nederland betreffen echter relatief grote investeringen voor relatief dunne stromen, of ze bieden relatief weinig soelaas voor het knelpunt. Dan laat het project – terecht – een negatieve bijdrage aan de welvaart zien. We hebben circa 150 KBA’s van ov-projecten verzameld. Ongeveer een derde daarvan verhoogde de welvaart, circa twee derde verlaagde de welvaart. OV-projecten scoren dus niet altijd slecht in KBA’s, zoals nogal eens verondersteld wordt.

Investeren in exploitatie of infrastructuur?
Projecten in de exploitatiesfeer zijn soms een goed alternatief voor investeringen in infrastructuur. Door de huidige marktordening en het ov-fnancieringsregime, vallen deze projecten nu echter meestal buiten het gezichtsveld van de KBA’s die worden uitgevoerd door de rijksoverheid. Veel projecten betreffen dure infrastructuur. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat dure infrastructuur vervoerders in de huidige Nederlandse situatie (bijna) niets kost. Dat geldt min of meer ook voor regionale overheden voor projecten boven de BDU-grens. Tegelijkertijd ervaren ze wel bijna alle baten van die nieuwe infrastructuur. De institutionele verhoudingen stimuleren vervoerders en regionale overheden dus om te streven naar extra infrastructuur die (groten)deels wordt betaald door de rijksoverheid.

Verder zoeken
Uit een eerste verkenning blijkt dat het niet eenvoudig is om projecten te vinden die grootschalig investeren in infrastructuur en per saldo een gunstig welvaartseffect hebben. Naarmate het bestaande ov-systeem beter is, wordt het steeds moeilijker om nog goede projecten te vinden. Met een ‘systeemsprong’ kan mogelijk een nieuwe groep reizigers worden aangetrokken. Het lijkt echter moeilijk om daarvoor op de langere afstanden nieuwe reizigersgroepen met voldoende omvang te vinden. Voor alleen de bestaande reizigerspopulatie renderen de grote investeringen van een systeemsprong meestal niet. Een beter resultaat voor de welvaart verwachten we in dat geval van projecten die tegen beperkte kosten een verbetering van het comfort of de reistijd realiseren.

Tot slot
Beleidsmakers hebben doelen geformuleerd waaraan ov moet bijdragen. Een prestatie op de meeste van deze doelen komt herkenbaar terug als baat in de KBA-systematiek. Op een enkel onderdeel is verbetering gewenst.Rendabele ov-projecten bestaan, maar ze vragen wel om slim zoeken. Het verdient hoe dan ook verdere studie naar de vraag waar investeren in het openbaar vervoer het meest zinvol is. Een kosten-batenanalyse is daarbij een handig hulpmiddel.

Het volledige rapport “Het belang van openbaar vervoer” (166 pag.) is te vinden op de website van het Kim
en op de website van het CPB

Over het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) maakt analyses van mobiliteit die doorwerken in het beleid. Als zelfstandig instituut binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (VenW) maakt het KiM strategische verkenningen en beleidsanalyses. Het KiM richt zich op alle vormen van mobiliteit.

Over het Centraal Planbureau
Het Centraal Planbureau (CPB) maakt onafhankelijke economische analyses die wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn en die relevant zijn voor de beleidsvorming in Nederland. Dit werk verricht het CPB niet vanuit een ivoren toren. Integendeel, het werk op het snijvlak tussen wetenschap en beleid kan het CPB alleen maar goed doen als het veel en goed contact onderhoudt met onder meer klanten, andere onderzoeksinstellingen en wetenschappers.

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding