SWOV-rapport Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008 Samenvatting

Het jaarlijks aantal ernstig gewonde verkeersslachtoffers kan met behulp van een nieuwe door de SWOV ontwikkelde methode beter worden bepaald dan tot nu toe het geval is. Dit is een van de conclusies in het SWOV-onderzoek Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008. Bij deze methode is gebruik gemaakt van de internationale standaard om de letselernst van gewonden te bepalen.

Hieronder leest u de samenvatting van het rapport ‘Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008’. De samenvatting is afkomstig uit het rapport. Het volledige SWOV-rapport R-2009-12: ‘Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008’ (127 pagina’s) vindt u op de SWOV-website

Verkeersveiligheidsbeleid is erop gericht om het aantal doden en ernstig gewonden als gevolg van een verkeersongeval te reduceren. In Nederland werd tot op heden met een ‘ernstig gewond slachtoffer’ over het algemeen een ziekenhuisgewonde bedoeld. Dat is een verkeersslachtoffer dat ten minste een nacht is opgenomen in een ziekenhuis. De doelstelling van het beleid in Nederland werd dan ook uitgedrukt in het aantal doden én ziekenhuisgewonden. Uit eerder onderzoek is echter gebleken dat ‘in het ziekenhuis opgenomen’ niet noodzakelijk hetzelfde is als ‘ernstig gewond’. Soms worden bijvoorbeeld slachtoffers die geen letsel hebben, toch ter observatie opgenomen. Deze slachtoffers zijn wel ziekenhuisgewonden volgens de definitie, terwijl zij niet ernstig gewond zijn geraakt. Daarom heeft de minister van Verkeer en Waterstaat op advies van de SWOV besloten om bij een beoordeling van de verkeersveiligheid in de toekomst alleen de daadwerkelijk ernstig gewonden te beschouwen (VenW, 2008).

Om te bepalen wat een ernstig gewonde is, gebruiken we de Maximum Abbreviated Injury Score (MAIS). Deze internationaal gebruikte maat beschrijft de letselernst van een slachtoffer. Besloten is om alle slachtoffers die in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest en een MAIS van ten minste 2 hebben als ernstig gewond te beschouwen. Hierbij wordt gedacht aan letsels zoals hersenletsel, fracturen en zwaarder.

Werkelijke aantallen ernstig gewonden
Om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van aantallen ernstig gewonden (volgens de nieuwe definitie) heeft de SWOV voor de jaren 1993-2008 een tijdreeks voor deze aantallen opgesteld. Hiervoor zijn twee bestanden aan elkaar gekoppeld. Deze bestanden zijn het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) en de Landelijke Medische Registratie (LMR). In BRON worden in principe de verkeersongevallen in Nederland en de gevolgen daarvan geregistreerd door de politie. In de LMR worden ziekenhuispatiënten geregistreerd.

Het koppelen van BRON en de LMR houdt in dat in beide bestanden gezocht wordt naar records die hetzelfde slachtoffer en hetzelfde ongeval betreffen. Op basis van de gevonden koppelingen, dus records die bij elkaar horen, kan dan het werkelijke aantal ernstig gewonden geschat worden. Ook kunnen gegevens uit BRON (alle ongevalskenmerken) worden gecombineerd met gegevens uit de LMR (zoals de letselernst, uitgedrukt in de MAIS). Deze aanpak is niet geheel nieuw. Ook in het verleden werden BRON en LMR gekoppeld en werden de resultaten van de koppeling gebruikt om het werkelijke aantal ernstig gewonden (maar dan volgens de oude definitie) te schatten.

Vernieuwde koppel- en schattingsmethode
De koppel- en schattingsmethode die in dit rapport is gebruikt wijkt op twee punten af van de eerder gebruikte methoden.

Het eerste verschil zit in de gebruikte BRON- en LMR-bestanden. Voor de koppeling die in dit rapport besproken is, zijn namelijk uitgebreidere LMR- en BRON-bestanden gebruikt dan voor eerdere koppelingen. Aan het BRONbestand zijn de niet-gewonde bestuurders, betrokken bij een letselongeval, toegevoegd. Door persoonsverwisselingen in de registratie kan deze groep bestuurders wel ernstig gewonden bevatten. De LMR-bestanden zijn uitgebreid met extra slachtoffers, en dan met name slachtoffers met codes die een niet-opzettelijke val representeren. Het vermoeden bestond namelijk dat een klein deel van deze slachtoffers als gevolg van een codeerfout in de LMR niet meer als verkeersslachtoffer zijn gecodeerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (brom)fietsers die ten val gekomen zijn. Deze uitbreiding van de gebruikte BRON- en LMR-bestanden heeft ongeveer 10% extra matches (goede koppelingen) opgeleverd, dat wil zeggen records die bij hetzelfde slachtoffer horen.

Een tweede verschil is de schattingsmethode van de werkelijke aantallen nadat de koppeling is uitgevoerd. Anders dan bij eerdere schattingen wordt er nu van uitgegaan dat weliswaar niet alle slachtoffers in BRON geregistreerd zijn, maar dat wel alle slachtoffers in de LMR geregistreerd zijn. Ze zijn in de LMR echter niet altijd als verkeersslachtoffer herkenbaar, dat wil zeggen, ze hebben een andere ‘E-code’ gekregen. Uit de koppeling kunnen nu de volgende gegevens worden afgeleid:

  • het aantal slachtoffers in BRON dat tevens herkenbaar is als verkeersgewonde in de LMR;
  • het aantal slachtoffers in BRON dat niet herkenbaar is als verkeersgewonde in de LMR;
  • en het aantal slachtoffers niet in BRON, maar wel herkenbaar als verkeersslachtoffer in de LMR.

Uit deze drie aantallen kan vervolgens het aantal slachtoffers bepaald worden dat niet in BRON is geregistreerd en in de LMR niet herkenbaar is als verkeersslachtoffer.

Een aanleiding voor deze andere aanpak is dat er slachtoffers zijn in BRON die volgens de politie zijn opgenomen in een ziekenhuis, maar die niet konden worden gekoppeld met een patiënt in de LMR. Analyse van een steekproef onder deze slachtoffers heeft uitgewezen dat deze slachtoffers waarschijnlijk niet zijn opgenomen in een ziekenhuis. Een consequentie hiervan is dat de registratiegraad van het aantal ernstig gewonden in BRON veel lager is dan voorheen werd aangenomen over de registratiegraad van alle ziekenhuisopnamen. Voorheen werd aangenomen dat de registratiegraad van motorvoertuigongevallen in BRON groter dan 80% was. Naar nu blijkt, bedroeg deze registratiegraad in 2008 59% voor ernstig gewonde slachtoffers van een motorvoertuigongeval. Voor slachtoffers van een ongeval waarbij géén motorvoertuig was betrokken (ongevallen zoals een aanrijding tussen twee fietsen), was deze registratiegraad slechts circa 4%. Deze lagere registratiegraad hangt samen met de bevinding dat veel van de niet-gekoppelde BRON-slachtoffers aantoonbaar niet zijn opgenomen in een ziekenhuis. De lage registratiegraad is niet het gevolg van de nieuwe definitie van ernstig gewonden.

Conclusies en aanbevelingen
De koppelprocedure blijkt betrouwbaar te zijn. Uit een validatiekoppeling tussen een LMR- en BRON-bestand van verschillende jaren bleek dat de koppelprocedure vrijwel nooit een tweetal records dat niet bij elkaar hoort, onterecht matcht.

Het vernieuwde koppel- en schattingsproces heeft dus een betrouwbare tijdreeks opgeleverd voor de periode 1993-2008 van het werkelijke aantal ernstig gewonden. Aanbevolen wordt dan ook om voortaan de in dit rapport gepresenteerde methode te gebruiken om, op basis van de geregistreerde gewonden in BRON en LMR, het werkelijke aantal ernstig gewonden te bepalen. Verder wordt aanbevolen om de toekomstige doelstellingen van het verkeersveiligheidsbeleid te baseren op de resultaten van deze methode.

De tijdreeks van ernstig gewonden laat tussen 1993 en 2006 een dalende lijn zien van 17.900 ernstig gewonden in 1993 tot 15.300 in 2006. De twee jaren daarna is het aantal echter gestegen (tot 17.600 in 2008). Daarmee is het aantal ernstig gewonden weer terug op het niveau van 1993. De ontwikkeling van het werkelijke aantal ernstig gewonden wijkt daarmee ongunstig af van de ontwikkeling van het aantal verkeersdoden. De daling in het aantal verkeerdoden was sterker dan de daling van het aantal ernstig gewonden, en bovendien is dit aantal is ook de laatste jaren blijven dalen. De SWOV beveelt aan om te onderzoeken met welke factoren deze onverwacht hoge aantallen samenhangen.

Het verdient ten slotte aanbeveling om na te gaan wat de resultaten van dit onderzoek kunnen en moeten betekenen voor het gebruik van gegevens over ernstig gewonden in toekomstig onderzoek.

Achtergrondinformatie (verzorgd door de redactie van Infrasite)
Lees in Infrasite Nieuws het VenW nieuwsbericht Eurlings onderzoekt stijging aantal zwaargewonden in verkeer

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding

SWOV-rapport Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008 Samenvatting | Infrasite

SWOV-rapport Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008 Samenvatting

Het jaarlijks aantal ernstig gewonde verkeersslachtoffers kan met behulp van een nieuwe door de SWOV ontwikkelde methode beter worden bepaald dan tot nu toe het geval is. Dit is een van de conclusies in het SWOV-onderzoek Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008. Bij deze methode is gebruik gemaakt van de internationale standaard om de letselernst van gewonden te bepalen.

Hieronder leest u de samenvatting van het rapport ‘Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008’. De samenvatting is afkomstig uit het rapport. Het volledige SWOV-rapport R-2009-12: ‘Ernstig gewonde verkeersslachtoffers in Nederland in 1993-2008’ (127 pagina’s) vindt u op de SWOV-website

Verkeersveiligheidsbeleid is erop gericht om het aantal doden en ernstig gewonden als gevolg van een verkeersongeval te reduceren. In Nederland werd tot op heden met een ‘ernstig gewond slachtoffer’ over het algemeen een ziekenhuisgewonde bedoeld. Dat is een verkeersslachtoffer dat ten minste een nacht is opgenomen in een ziekenhuis. De doelstelling van het beleid in Nederland werd dan ook uitgedrukt in het aantal doden én ziekenhuisgewonden. Uit eerder onderzoek is echter gebleken dat ‘in het ziekenhuis opgenomen’ niet noodzakelijk hetzelfde is als ‘ernstig gewond’. Soms worden bijvoorbeeld slachtoffers die geen letsel hebben, toch ter observatie opgenomen. Deze slachtoffers zijn wel ziekenhuisgewonden volgens de definitie, terwijl zij niet ernstig gewond zijn geraakt. Daarom heeft de minister van Verkeer en Waterstaat op advies van de SWOV besloten om bij een beoordeling van de verkeersveiligheid in de toekomst alleen de daadwerkelijk ernstig gewonden te beschouwen (VenW, 2008).

Om te bepalen wat een ernstig gewonde is, gebruiken we de Maximum Abbreviated Injury Score (MAIS). Deze internationaal gebruikte maat beschrijft de letselernst van een slachtoffer. Besloten is om alle slachtoffers die in het ziekenhuis opgenomen zijn geweest en een MAIS van ten minste 2 hebben als ernstig gewond te beschouwen. Hierbij wordt gedacht aan letsels zoals hersenletsel, fracturen en zwaarder.

Werkelijke aantallen ernstig gewonden
Om inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van aantallen ernstig gewonden (volgens de nieuwe definitie) heeft de SWOV voor de jaren 1993-2008 een tijdreeks voor deze aantallen opgesteld. Hiervoor zijn twee bestanden aan elkaar gekoppeld. Deze bestanden zijn het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) en de Landelijke Medische Registratie (LMR). In BRON worden in principe de verkeersongevallen in Nederland en de gevolgen daarvan geregistreerd door de politie. In de LMR worden ziekenhuispatiënten geregistreerd.

Het koppelen van BRON en de LMR houdt in dat in beide bestanden gezocht wordt naar records die hetzelfde slachtoffer en hetzelfde ongeval betreffen. Op basis van de gevonden koppelingen, dus records die bij elkaar horen, kan dan het werkelijke aantal ernstig gewonden geschat worden. Ook kunnen gegevens uit BRON (alle ongevalskenmerken) worden gecombineerd met gegevens uit de LMR (zoals de letselernst, uitgedrukt in de MAIS). Deze aanpak is niet geheel nieuw. Ook in het verleden werden BRON en LMR gekoppeld en werden de resultaten van de koppeling gebruikt om het werkelijke aantal ernstig gewonden (maar dan volgens de oude definitie) te schatten.

Vernieuwde koppel- en schattingsmethode
De koppel- en schattingsmethode die in dit rapport is gebruikt wijkt op twee punten af van de eerder gebruikte methoden.

Het eerste verschil zit in de gebruikte BRON- en LMR-bestanden. Voor de koppeling die in dit rapport besproken is, zijn namelijk uitgebreidere LMR- en BRON-bestanden gebruikt dan voor eerdere koppelingen. Aan het BRONbestand zijn de niet-gewonde bestuurders, betrokken bij een letselongeval, toegevoegd. Door persoonsverwisselingen in de registratie kan deze groep bestuurders wel ernstig gewonden bevatten. De LMR-bestanden zijn uitgebreid met extra slachtoffers, en dan met name slachtoffers met codes die een niet-opzettelijke val representeren. Het vermoeden bestond namelijk dat een klein deel van deze slachtoffers als gevolg van een codeerfout in de LMR niet meer als verkeersslachtoffer zijn gecodeerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan (brom)fietsers die ten val gekomen zijn. Deze uitbreiding van de gebruikte BRON- en LMR-bestanden heeft ongeveer 10% extra matches (goede koppelingen) opgeleverd, dat wil zeggen records die bij hetzelfde slachtoffer horen.

Een tweede verschil is de schattingsmethode van de werkelijke aantallen nadat de koppeling is uitgevoerd. Anders dan bij eerdere schattingen wordt er nu van uitgegaan dat weliswaar niet alle slachtoffers in BRON geregistreerd zijn, maar dat wel alle slachtoffers in de LMR geregistreerd zijn. Ze zijn in de LMR echter niet altijd als verkeersslachtoffer herkenbaar, dat wil zeggen, ze hebben een andere ‘E-code’ gekregen. Uit de koppeling kunnen nu de volgende gegevens worden afgeleid:

  • het aantal slachtoffers in BRON dat tevens herkenbaar is als verkeersgewonde in de LMR;
  • het aantal slachtoffers in BRON dat niet herkenbaar is als verkeersgewonde in de LMR;
  • en het aantal slachtoffers niet in BRON, maar wel herkenbaar als verkeersslachtoffer in de LMR.

Uit deze drie aantallen kan vervolgens het aantal slachtoffers bepaald worden dat niet in BRON is geregistreerd en in de LMR niet herkenbaar is als verkeersslachtoffer.

Een aanleiding voor deze andere aanpak is dat er slachtoffers zijn in BRON die volgens de politie zijn opgenomen in een ziekenhuis, maar die niet konden worden gekoppeld met een patiënt in de LMR. Analyse van een steekproef onder deze slachtoffers heeft uitgewezen dat deze slachtoffers waarschijnlijk niet zijn opgenomen in een ziekenhuis. Een consequentie hiervan is dat de registratiegraad van het aantal ernstig gewonden in BRON veel lager is dan voorheen werd aangenomen over de registratiegraad van alle ziekenhuisopnamen. Voorheen werd aangenomen dat de registratiegraad van motorvoertuigongevallen in BRON groter dan 80% was. Naar nu blijkt, bedroeg deze registratiegraad in 2008 59% voor ernstig gewonde slachtoffers van een motorvoertuigongeval. Voor slachtoffers van een ongeval waarbij géén motorvoertuig was betrokken (ongevallen zoals een aanrijding tussen twee fietsen), was deze registratiegraad slechts circa 4%. Deze lagere registratiegraad hangt samen met de bevinding dat veel van de niet-gekoppelde BRON-slachtoffers aantoonbaar niet zijn opgenomen in een ziekenhuis. De lage registratiegraad is niet het gevolg van de nieuwe definitie van ernstig gewonden.

Conclusies en aanbevelingen
De koppelprocedure blijkt betrouwbaar te zijn. Uit een validatiekoppeling tussen een LMR- en BRON-bestand van verschillende jaren bleek dat de koppelprocedure vrijwel nooit een tweetal records dat niet bij elkaar hoort, onterecht matcht.

Het vernieuwde koppel- en schattingsproces heeft dus een betrouwbare tijdreeks opgeleverd voor de periode 1993-2008 van het werkelijke aantal ernstig gewonden. Aanbevolen wordt dan ook om voortaan de in dit rapport gepresenteerde methode te gebruiken om, op basis van de geregistreerde gewonden in BRON en LMR, het werkelijke aantal ernstig gewonden te bepalen. Verder wordt aanbevolen om de toekomstige doelstellingen van het verkeersveiligheidsbeleid te baseren op de resultaten van deze methode.

De tijdreeks van ernstig gewonden laat tussen 1993 en 2006 een dalende lijn zien van 17.900 ernstig gewonden in 1993 tot 15.300 in 2006. De twee jaren daarna is het aantal echter gestegen (tot 17.600 in 2008). Daarmee is het aantal ernstig gewonden weer terug op het niveau van 1993. De ontwikkeling van het werkelijke aantal ernstig gewonden wijkt daarmee ongunstig af van de ontwikkeling van het aantal verkeersdoden. De daling in het aantal verkeerdoden was sterker dan de daling van het aantal ernstig gewonden, en bovendien is dit aantal is ook de laatste jaren blijven dalen. De SWOV beveelt aan om te onderzoeken met welke factoren deze onverwacht hoge aantallen samenhangen.

Het verdient ten slotte aanbeveling om na te gaan wat de resultaten van dit onderzoek kunnen en moeten betekenen voor het gebruik van gegevens over ernstig gewonden in toekomstig onderzoek.

Achtergrondinformatie (verzorgd door de redactie van Infrasite)
Lees in Infrasite Nieuws het VenW nieuwsbericht Eurlings onderzoekt stijging aantal zwaargewonden in verkeer

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding