Beleving van verkeersonveiligheid; Een probleemverkenning over subjectieve veiligheid

Samenvatting, conclusies en aanbevelingen voor onderzoek bij SWOV-publicatie ‘R-2008-15; Beleving van verkeersonveiligheid; Een probleemverkenning over subjectieve veiligheid.’

Inleiding
Wat is subjectieve veiligheid precies en wat is het belang ervan voor het verkeersgedrag, het denken over verkeersveiligheid en het verkeers-veiligheidsbeleid? Welke kennisleemten zijn er op dit gebied en welke onderzoeksbehoeften vloeien daaruit voort? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een probleemverkenning uitgevoerd, waarin ook een overzicht is gegeven van de beschikbare kennis. Daarbij is ook gekeken naar wat bekend is over risicoperceptie en risicobeleving op andere gebieden dan verkeersveiligheid. Het onderhavige rapport is het resultaat van die studie.

In dit hoofdstuk wordt de kennis samengevat, waarbij een aantal problemen de revue zullen passeren. Hoewel veel onderzoeksrapporten en andere bronnen geraadpleegd zijn en de resultaten uit een groot aantal (meer dan honderd) studies in deze notitie besproken worden, is het onderzoek niet zo omvattend geweest dat het een literatuurstudie genoemd kan worden. Het is een probleemverkenning, waarbij het belangrijkste doel is om het onderwerp op hoofdlijnen te behandelen. Wel is getracht alle invalshoeken van het begrip subjectieve veiligheid te behandelen.

Het belang van subjectieve veiligheid
Het succes van verkeersveiligheidsbeleid wordt grotendeels afgemeten aan reductie van het aantal slachtoffers. We noemen dit de objectieve veiligheid. De centrale vraag van dit rapport is of ook de mate waarin verkeers-deelnemers zich veilig voelen een belangrijk criterium is. Deze veiligheidsgevoelens zouden om de volgende redenen van belang kunnen zijn:

  • Subjectieve (on)veiligheid is een sterke beïnvloeder van het gedrag van
    mensen in het verkeer, hun mobiliteitsgedrag. Hierdoor is subjectieve
    veiligheid direct van invloed op de objectieve veiligheid.
  • Het gevoel veilig te zijn is van groot belang. Burgers verwachten van de
    overheid dat de door hen ervaren veiligheidproblemen worden
    aangepakt. Daarmee kan de subjectieve (on)veiligheid de beleidsagenda
    beïnvloeden. Het kan betekenen dat kosteneffectieve maatregelen niet
    worden genomen en maatregelen die niet effectief zijn, maar op een
    groot draagvlak kunnen rekenen, wel.
  • Gevoelens van onveiligheid en het geloof in de effectiviteit van maat-
    regelen heeft invloed op de mate waarin verkeersveiligheidsmaatregelen
    geaccepteerd worden.
  • Ten slotte kan subjectieve onveiligheid een indicator zijn voor ‘latente
    onveiligheid’. Verkeersdeelnemers merken onveilige situaties bijvoor-
    beeld eerder op dan uit de ongevallencijfers blijkt.

Deze probleemverkenning laat zien dat het onderwerp subjectieve onveiligheid in het risicodenken een ‘oud’ onderwerp is. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw werd uitgebreid onderzoek gedaan naar risicoperceptie en risicobeleving, om na te gaan wat door een samenleving werd gezien als een ‘aanvaardbaar’ risico. Naderhand verbreedde dit onderzoek zich naar de kenmerken waarin een ‘aanvaardbaar risico’ zich onderscheidde van risico’s die niet door de samenleving werden geaccepteerd. Naast deze psycho-logische studies richtten sociologische studies zich op de vraag welke mechanismen in een samenleving (mede) bepalen dat het ene gevaar gezien wordt als een dreiging waartegen actie moet worden ondernomen en het andere gevaar niet. Al dit onderzoek ging over allerlei gevaren, waarbij gevaren in het verkeer slechts zijdelings aan de orde werden gesteld.

Onderzoek naar de subjectieve verkeersveiligheid dateert pas van de jaren tachtig en kende slechts een korte bloeiperiode.

Hoewel subjectieve verkeersveiligheid dus als onderzoeksgebied weinig interesse heeft gehad, is de beleefde verkeersonveiligheid sinds lang wel een sterke motor geweest achter de institutionalisering en professionali-sering van het verbeteren van de verkeersveiligheid. Dit blijkt onder andere uit de organisaties die zijn opgericht om de verkeersveiligheid te bevorderen. Deze organisaties lieten zich niet zozeer motiveren door ‘objectieve cijfers’ maar vooral door de gevoelens van onveiligheid bij de burgerij. Ofschoon subjectieve veiligheid dus – maatschappelijk gezien – al geruime tijd een belangrijk onderwerp was, werd het pas in de periode 1970-1980 een dominant thema in de strijd van actiegroepen, zoals bijvoorbeeld de actiegroep ‘stop de kindermoord’. Het doel van dit soort actiegroepen was de overlast van het autoverkeer terug te dringen, vooral in de woonwijken. Vanaf 1980 lijkt het onderwerp belangrijk te worden voor beleidsmakers en wordt het een onderdeel van gemeentelijke plannen en beleidsmonitoren, eerst als aanvullend beleidscriterium, later meer als middel om de kloof tussen burger en overheid te dichten.

Onderzoek naar subjectieve veiligheid in het verkeer en de effecten ervan, is daarbij sterk achtergebleven. Weliswaar wordt subjectieve veiligheid gemonitord, maar de daarvoor gehanteerde onderzoeksmethoden zijn niet altijd gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de ‘beleving van het verkeer’, en de gehanteerde meetinstrumenten voldoen niet altijd aan criteria van betrouwbaarheid en validiteit. Kennis van de doorwerking van subjectieve veiligheid op het gedrag van verkeersdeelnemers is vooral theoretisch en mist vaak nog de nodige empirische onderbouwing.

Aanpak
Allereerst bleek het noodzakelijk duidelijk te krijgen wat onder subjectieve veiligheid verstaan wordt. Daartoe hebben we een groot aantal bronnen geanalyseerd, zoals beleidsplannen en wetenschappelijke literatuur. Uit deze analyses blijkt dat subjectieve veiligheid een begrip is waarmee een verscheidenheid van verschijnselen wordt aangeduid (een containerbegrip). Zo betreft het gevoelens en meningen over het verkeer, maar ook reacties van verkeersdeelnemers tijdens de verkeersdeelname. Soms wordt ermee bedoeld dat angst een belangrijke rol speelt, terwijl anderen in het licht van het streven naar meer objectieve veiligheid, subjectieve veiligheid van ondergeschikt belang achten. Deze veelheid van invalshoeken leidt duidelijk tot een spraakverwarring. Om die reden is in deze probleemverkenning allereerst het verschijnsel en de samenstellende delen voorzien van eenduidige definities. De in dit rapport gehanteerde definities staan in het kort weergegeven in het onderstaande kader. De uitgebreide definities staan in Hoofdstuk 1.

  • Objectieve onveiligheid: het aantal ongevallen en de gevolgen daarvan (letsel, schade, kosten)
  • Subjectieve onveiligheid: gevoelens van dreiging en gevaar, de beleving van verkeersonveiligheid
  • Latente onveiligheid: onveilige omstandigheden die ongevallen in de hand werken
  • Objectief risico: het aantal ongevallen/slachtoffers per eenheid van expositie
  • Subjectief risico: persoonlijke inschatting van kans en ernst van ongevallen
  • Risicoperceptie (risk perception): is gelijk aan het subjectieve risico (persoonlijke inschatting van kans en ernst van ongevallen)
  • Risicobeleving: emoties die met de risicoperceptie gepaard gaan (het gaat om angst vrees en schrik, maar ook gevoelens van plezier tijdens verkeersdeelname en om zorg bij het denken over verkeersveiligheid)
  • Risicoacceptatie: hoeveelheid risico dat men bereid is te nemen om een bepaald doel te bereiken

Verder hebben we de beschikbare literatuur geordend. Deze ordening is deels gebaseerd op de psychologische processen die een rol spelen in het verkeer en deels op de onderzoekstradities. Dit leidde tot de volgende onderverdeling van subjectieve onveiligheid:

  • Tijdens de verkeersdeelname. Het gaat hier over ervaringen en gevoelens in en over het verkeer, terwijl de verkeerstaak wordt uitgevoerd. Voor de meetmethode betekent dit dat de ervaring en reactie ook op dat moment geregistreerd moeten worden.
  • Bij het denken over het verkeer (de zorg over verkeersonveiligheid). Dit betreft oordelen die men geeft over het verkeer, terwijl men thuis denkt over het totaal van ervaringen dat men heeft gehad in een bepaalde verkeerssituatie of in het verkeer in het algemeen.

Een tweede ordening had betrekking op de vraag hoe subjectieve (on)veiligheid doorwerkt. Immers we zijn niet alleen geïnteresseerd in subjectieve veiligheid op zichzelf, maar ook in de invloed die het heeft. Daarbij hebben wij de volgende domeinen onderscheiden:

  • verkeersgedrag en mobiliteit;
  • betrokkenheid, acceptatie van maatregelen en regelvolgend gedrag;
  • agendering voor verkeersveiligheidsbeleid en maatregelen.

Tijdens verkeersdeelname
Welke rol gevaarherkenning, risicoperceptie, risicobeleving en zelf-inschatting spelen bij de uitoefening van de verkeerstaak is niet duidelijk. Er zijn weinig studies die in staat zijn geweest de risicobeleving tijdens de verkeersdeelname zelf te meten, en vervolgens de invloed op de taak-uitvoering vast te stellen. Dit komt vooral omdat het bijna ‘onmogelijk’ lijkt dat tijdens de rit goed te meten. Wel zijn er veel theorieën en modellen over ontwikkeld, waarbij gebruik is gemaakt van de algemene (en ook empirisch getoetste) theorievorming binnen de psychologie. Wat opvalt, is dat in de theorievorming de betekenis van risicoperceptie (de inschatting van verkeersdeelnemers van de kans om bij een ongeval betrokken te raken) steeds kleiner wordt. Risicobeleving (angst voor gevaar) is daarentegen in de latere theorievorming een steeds prominentere rol gaan spelen. Met uitzondering van mensen met rijangst is er tijdens verkeersdeelname echter alleen sprake van risicobeleving als er ook daadwerkelijk gevaar dreigt, bijvoorbeeld een autobestuurder in de tegengestelde richting die een riskante inhaalactie uitvoert. Het ‘gewone’ verkeersgedrag – zonder direct gevaar – lijkt meer bepaald te worden door de complexiteit van de verkeers-taak (men voelt zich niet prettig wanneer men dingen doet waarvan men vindt dat men die niet goed aankan) dan door de risicoperceptie en de risicobeleving.

Niet iedereen ervaart dezelfde emoties bij gevaren in het verkeer. Zo zijn er risicozoekers die ‘genieten’ van gevaar en, sterker nog, de spanning van angstige momenten nodig hebben om zich niet te vervelen. Hun tegenpool zijn de ‘risicomijders’, die elke gevaarlijke situaties proberen te neutraliseren. Een extreme variant hiervan zijn personen met rijangst. Die angst kan zo groot zijn, dat men geen auto meer durft te rijden, terwijl men daarvoor wel over voldoende competenties beschikt.

In de beleving van onveiligheid tijdens verkeersdeelname verschillen verkeersdeelnemers dus sterk. Is het ook zo dat verkeersdeelnemers zich op of in vervoersmiddelen die relatief onveilig zijn, ook onveiliger voelen? De ongevalsrisico’s verschillen immers sterk tussen de vervoerswijzen. Zo is het ongevalsrisico van motorrijders zeventien keer groter dan dat van automobi-listen. Het blijkt dat de subjectieve onveiligheid geen gelijke tred houdt met de objectieve onveiligheid. De mate waarin bestuurders zich veilig voelen, blijkt amper te verschillen tussen de verschillende vervoerswijzen. Dit illustreert dat de relatie tussen subjectief risico en objectief risico gering is.

Denkend over verkeersonveiligheid
Wanneer vinden mensen een zekere dreiging onveilig? Hoe komt het dat mensen bepaalde dreigingen ‘gevaarlijker’ vinden dan experts dat vinden op grond van objectieve berekeningen? Naar deze vragen is vanaf de jaren zestig uitgebreid onderzoek gedaan. Door het oordeel van leken systema-tisch te vergelijken met die van experts, is er een goed overzicht ontstaan van de factoren die bij risicoperceptie een rol spelen (zie Tabel 4.1).

Maar de oordelen over gevaar komen niet alleen tot stand door de kenmerken die dat gevaar heeft. De oordelen zijn ook deels gebaseerd op de aandacht die het gevaar onder andere krijgt in de media. Deze aandacht in de pers blijkt niet alleen bepaald te worden door de kenmerken van het risico zelf, maar ook door sociale processen die ertoe leiden dat maat-schappelijke groeperingen het risico ‘omarmen’ en overgaan tot maat-schappelijke actie. Dat we ‘bang’ worden voor een specifiek gevaar is dus deels ook het resultaat van een maatschappelijk proces en niet uitsluitend van de kenmerken van het risico zelf.

De risico’s die bestudeerd zijn, zijn van velerlei aard, zoals industriële rampen, natuurrampen, nucleair risico’s, etc. Opmerkelijk is dat ‘het verkeersrisico’ zelden op deze manier is onderzocht. Om die reden kunnen we dan ook niet met zekerheid zeggen welke gevaren in het verkeer tot sterke reacties leiden, en ook niet hoe mensen de ernst van verkeersrisico’s beleven ten opzichte van andere risico’s. Hoewel op basis van kennis uit risico-onderzoek en van het verkeerssysteem een tentatieve beschrijving is gegeven, ontbreekt de wetenschappelijke kennis op dit gebied.

Latente veiligheid
Objectieve verkeersveiligheidsgegevens zoals het aantal slachtoffers, zijn zuivere maar wel late indicatoren om de onveilige plekken in het verkeer te detecteren. Immers wanneer het ongeval is gebeurd ben je eigenlijk al te laat. Daarom probeert Duurzaam Veilig om het verkeerssysteem op zo’n manier in te richten, dat menselijke fouten niet meer tot ernstige ongevallen kunnen leiden. Met behulp van bijvoorbeeld de D(uurzaam)V(eilig)-meter die door de SWOV is ontwikkeld is het mogelijk effectieve maatregelen vast te stellen nog voordat ongevallen hebben plaatsgevonden. Ook klachten en belevingen van onveiligheid zouden als indicator gebruikt kunnen worden om maatregelen te nemen. Er zijn verscheidene methoden ontwikkeld om die meldingen te systematiseren. Wegbelevingsonderzoeken kunnen echter alleen een nuttige bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid als is aangetoond dat de ervaren gevaren ook objectieve gevaren zijn. De vraag is of dat inderdaad zo is. Het beschikbare onderzoek hieromtrent is te beperkt, en de verkregen resultaten zijn zo gering, dat het niet mogelijk is conclusies te trekken over de geschiktheid van ‘lekenobservaties’ om latente onveiligheid in het verkeerssysteem op te sporen.

Betrokkenheid en acceptatie
Wat allereerst over betrokkenheid opvalt, is dat in Nederland sedert enkele tientallen jaren het gevoel van onveiligheid meer nog dan de zorg om het aantal slachtoffers, heeft geleid tot tal van organisaties en instellingen die zich bezighouden met het verbeteren van de verkeersveiligheid. Ook in de politieke besluitvormingsprocessen is verkeersveiligheid geïnstitutionaliseerd geraakt. Over het algemeen is de publieke steun voor verkeersveiligheids-maatregelen groot.

In diverse notities wordt aangenomen dat door rekening te houden met subjectieve veiligheid en de ervaringen van burgers, de betrokkenheid bij de problematiek en de acceptatie van de maatregelen zal toenemen. Maar wat is betrokkenheid dan precies? Betrokkenheid is een meerdimensioneel begrip dat verwijst naar zorg en probleemerkenning in passieve zin en naar offer- en actiebereidheid in actieve zin. De veronderstelling dat positieve betrokkenheid belangrijk is om mensen te laten meewerken aan beleid is een axioma. Levert een grotere betrokkenheid echter altijd wel meer draagvlak voor maatregelen op en neemt door betrokkenheid de naleving van maatregelen toe? Onderzoek wijst uit dat enkel een positieve mening (passieve betrokkenheid) over beleid niet voldoende is om ook het verkeersgedrag in positieve zin te sturen. In vragenlijstonderzoek is gevonden dat de relatie tussen draagvlak voor beleid en maatregelen enerzijds en persoonlijk gedrag in het verkeer anderzijds, zwak is.

Betrokkenheid in actievere zin, zoals het daadwerkelijk accepteren van en meewerken aan specifieke maatregelen, heeft een grilliger karakter dan passieve betrokkenheid, omdat de gemaakte keuzen niet altijd overeen-komen met persoonlijke preferenties. Verschillende psychologische en sociale factoren leiden ertoe dat betrokkenheid bij verkeersveiligheid van zichzelf of van anderen gering is en onvoldoende opweegt tegen andere factoren. Zo kan een bestuurder in het algemeen wel vinden dat men zich aan de maximumsnelheid moet houden, maar als hij haast heeft, geldt die regel even niet voor hem. Meer bepalend dan betrokkenheid zelf, lijkt de identificatie met een groep of gemeenschap van belang te zijn voor het uiteindelijke gedrag.

Gegeven de ingewikkelde relaties is het voor de interpretaties van resultaten belangrijk dat niet alleen subjectieve veiligheid, betrokkenheid en acceptatie van maatregelen worden gemeten, maar dat ook wordt nagegaan hoe ze tot stand zijn gekomen. Welke invloed heeft bijvoorbeeld de kennis die men heeft over het onderwerp op de mate van betrokkenheid? Bij de ontwikkeling van methoden om betrokkenheid en draagvlak te meten, zal ook naar methoden gezocht moeten worden om de achterliggende factoren te meten. Niet alleen inhoudelijk maar ook methodologisch (bijvoorbeeld de steek-proeftrekking) staat de meting van subjectieve veiligheid en de invloed daarvan op acceptatie en naleving van maatregelen, nog in de kinderschoenen.

Agendering en prioritering
Gevoelens van onveiligheid en meningen over de effectiviteit van maat-regelen bepalen – naast de objectieve veiligheidscijfers en de berekende effectiviteit van maatregelen – de maatregelen die uiteindelijk genomen worden. Hoe het subjectieve en het objectieve zich verhouden, verschilt van periode tot periode. In het huidige tijdsgewricht, waarin de kloof tussen burger en politiek hoog op de agenda staat, is het te verwachten dat politiek gezien veel waarde gehecht wordt aan de mening van de burger. Dan hebben politieke beslissers wel de plicht om kennis te nemen van de objectieve gegevens. Zouden zij dat niet doen, dan wordt het behagen van burgers a priori belangrijker gevonden dan het beschermen van burgers.

Welke positie is voor de wetenschap weggelegd bij een besluitvormings-proces waarin aan meningen en gevoelens van burgers veel waarde wordt toegekend? Allereerst is er de rol van de wetenschap als ‘kennisgenerator’. De wetenschap produceert kennis over de aard van problemen en de effecten van oplossingen daarvoor. De tweede rol is die van de ‘verspreider’ van kennis richting het beleid, de politiek maar ook richting de burger. Echter, het feit dat kennis beschikbaar is, leidt er niet automatisch toe dat die kennis ook gebruikt gaat worden in de besluitvorming. De kans dat kennis daadwerkelijk wordt gebruikt, neemt toe als deze in een begrijpelijke vorm en op tijd wordt aangeboden. Zowel naar de vraag hoe kennis moet worden aangeboden als naar de vraag op welk moment het nog een rol kan spelen in de besluitvorming, doet de SWOV onderzoek.

Voorop staat dat, onafhankelijk van de vorm en het moment, de ‘kwaliteit’ van wetenschappelijke kennis bij alle groepen onomstreden moet zijn. De wetenschappelijke methode, de ‘peer reviews’ waarin de kwaliteit getoetst wordt, zijn belangrijke onderdelen om die kwaliteit te garanderen.

Ten slotte kan de wetenschap de subjectieve veiligheid als onderwerp van studie nemen. De zo verworven inzichten over de werking van risico-perceptie en risicobeleving kunnen gebruikt worden om de communicatie over verkeersonveiligheid en mogelijke maatregelen te verbeteren.

Probleempunten
Bij het schrijven van deze notie kwamen een aantal probleempunten naar boven. Deze probleempunten zijn:

  • Zwak verband tussen objectief en subjectief
    De resultaten van onderzoek naar subjectieve verkeersveiligheid leren dat er een zwak verband is tussen objectieve en subjectieve veiligheid. Dat wil zeggen dat situaties die burgers ‘gevaarlijk’ vinden, niet altijd de situaties zijn waarvan de dreiging ook daadwerkelijk het grootst is. De onveiligheidsbeleving heeft invloed op het verkeersgedrag, het denken over verkeersveiligheid en de acceptatie van maatregelen. Dit kan ertoe leiden dat de grootste problemen en de effectiefste maatregelen niet de prioriteit krijgen die ze gegeven de objectieve kenmerken verdienen.
  • Zich veiliger voelen kan leiden tot zich onveiliger gedragen en daarmee tot meer verkeersonveiligheid
    Er is geen overeenstemming over de ‘duiding’ van hoge subjectieve onveiligheid als een maatschappelijk probleem. Is het goed dat burgers zich onveilig voelen in het verkeer, omdat ze dan beter opletten en riskante verplaatsingen vermijden? Of is het juist slecht, omdat onveiligheid een onprettig gevoel is dat vermeden dient te worden?
  • Een roep om meer maatregelen, maar de maatregelen mogen de individuele vrijheid niet beperken
    Burgers willen meer en meer verkeersveiligheidsmaatregelen, maar wanneer het op invoering aankomt, is er sprake van afbrokkelend draagvlak.
  • Sociaal dilemma
    De wens van burgers om betrokken te zijn bij beleid komt niet altijd voort uit een groot veiligheidsbewustzijn, maar ook uit de wens voor hen onwelgevallige maatregelen te voorkomen.
  • De wens tot behagen kan sterker zijn dan de wens tot beschermen
    Subjectieve veiligheid is belangrijk in de politieke besluitvorming. Dit kan ertoe leiden dat kosteneffectieve maatregen waarmee veel slachtoffers bespaard kunnen worden, niet genomen worden, en ineffectieve maatregelen die alleen het gevoel van veilig te zijn versterken, wel genomen worden.

Omdat het bevorderen van de subjectieve veiligheid de verbetering van de objectieve veiligheid kan schaden, is de SWOV er geen voorstander van om naast de doelstelling van de reductie van het aantal doden en gewonden een subjectieve doelstelling te hanteren. Naast het feit dat een doelstelling als ‘iedereen moet zich veilig voelen in het verkeer’ de objectieve doelstelling kan schaden, is ook niet goed mogelijk om vast te stellen of de subjectieve doelstelling ‘gehaald’ is. Een aantal onderzoeken hebben zelfs aangetoond dat nadat maatregelen genomen waren om de subjectieve veiligheid te verbeteren, men zich nog onveiliger ging voelen (zie Paragraaf 4.7).

Kennisleemten
De in dit rapport besproken internationale literatuur laat zien dat er veel bekend is over de gevaren waarover mensen zich zorgen maken en waarom dit zo is. Ook in Nederland is in het verleden onderzocht welke factoren van invloed zijn bij de beleving van verkeersonveiligheid, en hoe verkeers-onveiligheid zich verhoudt tot andere dreigingen (Vlek & Hendricks, 1988). Uit deze studie bleek dat vooral de illusie van controle en het idee van vrijwilligheid bij verkeersdeelname ertoe te leiden dat bestuurders hoge risico’s in het verkeer accepteren. Na dit onderzoek is er in Nederland geen onderzoek meer verricht naar de factoren die invloed hebben op de beleving van verkeersonveiligheid in samenhang met andere dreigingen en gevaren.

Een tweede belangrijke leemte, die samenhangt met het bovenstaande, is de manier waarop risicoperceptie en risicobeleving gemeten worden. De gebruikte methoden voldoen niet, omdat het met de simpele rechttoe-rechtaan-vragen het niet duidelijk is wat er precies gemeten wordt, en er ook onvoldoende in kaart wordt gebracht hoe onveiligheidsgevoelens invloed hebben op het gedrag.

Er wordt weinig gebruik gemaakt van de expertise van verkeersdeelnemers in het signaleren van latent onveilige verkeerssituaties. De vraag is of signalen van verkeersdeelnemers inderdaad waardevolle inzichten kunnen bieden die niet al door andere methoden gedekt worden. In dit rapport zijn drie voorbeelden van een dergelijke toepassing gegeven. Kennis over de waarde van veiligheidsoordelen van burgers ontbreekt nog.

Wat doet de SWOV aan subjectieve veiligheid?
In het SWOV programma 2006-2010 zijn een aantal onderzoeken opgenomen waarin de invloed van de risicobeleving op het verkeersgedrag aan de orde komt. Het project ‘Gevaarherkenning’ gaat expliciet in de op de vraag hoe met name beginners omgaan met gevaren. Herkennen ze gevaren tijdig, hoe reageren ze erop en wat maakt dat ze voorzichtig dan wel juist onvoorzichtig zijn? De risicobeleving is een van de mogelijke verklaringen die onderzocht worden.

Het tweede project waarbij risicobeleving een rol speelt, is onderzoek naar hoe beginners verkeersinzicht en zelfinzicht ontwikkelen tijdens het opdoen van rijervaring. In dit onderzoek komt expliciet aan de orde wat beginners gevaarlijk vinden in het verkeer en hoe ze daarmee om gaan. Beide onderzoeken zullen leiden tot een wetenschappelijke promotie.

Het derde project is de doorwerking van subjectieve veiligheid in de beleidsprioritering. Dit onderzoek maakt deel uit van het SWOV-onderzoek ‘Investeren in infrastructuur’. In dit onderzoek wordt bekeken of en hoe provincies (kosten- en effecten-) informatie gebruiken bij het aanleggen van verkeersveiligheidsmaatregelen op 80km/uur-wegen. In het onderzoek worden fictieve situaties voorgelegd aan beleidsambtenaren, waarbij ze moeten kiezen tussen het verkeersveiligheidsbelang en andere belangen (doorstroming, landschap, draagvlak, subjectieve verkeersonveiligheid).

Het gehele rapport is te lezen op www.swov.nl!

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding

Beleving van verkeersonveiligheid; Een probleemverkenning over subjectieve veiligheid | Infrasite

Beleving van verkeersonveiligheid; Een probleemverkenning over subjectieve veiligheid

Samenvatting, conclusies en aanbevelingen voor onderzoek bij SWOV-publicatie ‘R-2008-15; Beleving van verkeersonveiligheid; Een probleemverkenning over subjectieve veiligheid.’

Inleiding
Wat is subjectieve veiligheid precies en wat is het belang ervan voor het verkeersgedrag, het denken over verkeersveiligheid en het verkeers-veiligheidsbeleid? Welke kennisleemten zijn er op dit gebied en welke onderzoeksbehoeften vloeien daaruit voort? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is een probleemverkenning uitgevoerd, waarin ook een overzicht is gegeven van de beschikbare kennis. Daarbij is ook gekeken naar wat bekend is over risicoperceptie en risicobeleving op andere gebieden dan verkeersveiligheid. Het onderhavige rapport is het resultaat van die studie.

In dit hoofdstuk wordt de kennis samengevat, waarbij een aantal problemen de revue zullen passeren. Hoewel veel onderzoeksrapporten en andere bronnen geraadpleegd zijn en de resultaten uit een groot aantal (meer dan honderd) studies in deze notitie besproken worden, is het onderzoek niet zo omvattend geweest dat het een literatuurstudie genoemd kan worden. Het is een probleemverkenning, waarbij het belangrijkste doel is om het onderwerp op hoofdlijnen te behandelen. Wel is getracht alle invalshoeken van het begrip subjectieve veiligheid te behandelen.

Het belang van subjectieve veiligheid
Het succes van verkeersveiligheidsbeleid wordt grotendeels afgemeten aan reductie van het aantal slachtoffers. We noemen dit de objectieve veiligheid. De centrale vraag van dit rapport is of ook de mate waarin verkeers-deelnemers zich veilig voelen een belangrijk criterium is. Deze veiligheidsgevoelens zouden om de volgende redenen van belang kunnen zijn:

  • Subjectieve (on)veiligheid is een sterke beïnvloeder van het gedrag van
    mensen in het verkeer, hun mobiliteitsgedrag. Hierdoor is subjectieve
    veiligheid direct van invloed op de objectieve veiligheid.
  • Het gevoel veilig te zijn is van groot belang. Burgers verwachten van de
    overheid dat de door hen ervaren veiligheidproblemen worden
    aangepakt. Daarmee kan de subjectieve (on)veiligheid de beleidsagenda
    beïnvloeden. Het kan betekenen dat kosteneffectieve maatregelen niet
    worden genomen en maatregelen die niet effectief zijn, maar op een
    groot draagvlak kunnen rekenen, wel.
  • Gevoelens van onveiligheid en het geloof in de effectiviteit van maat-
    regelen heeft invloed op de mate waarin verkeersveiligheidsmaatregelen
    geaccepteerd worden.
  • Ten slotte kan subjectieve onveiligheid een indicator zijn voor ‘latente
    onveiligheid’. Verkeersdeelnemers merken onveilige situaties bijvoor-
    beeld eerder op dan uit de ongevallencijfers blijkt.

Deze probleemverkenning laat zien dat het onderwerp subjectieve onveiligheid in het risicodenken een ‘oud’ onderwerp is. Al in de jaren zestig van de vorige eeuw werd uitgebreid onderzoek gedaan naar risicoperceptie en risicobeleving, om na te gaan wat door een samenleving werd gezien als een ‘aanvaardbaar’ risico. Naderhand verbreedde dit onderzoek zich naar de kenmerken waarin een ‘aanvaardbaar risico’ zich onderscheidde van risico’s die niet door de samenleving werden geaccepteerd. Naast deze psycho-logische studies richtten sociologische studies zich op de vraag welke mechanismen in een samenleving (mede) bepalen dat het ene gevaar gezien wordt als een dreiging waartegen actie moet worden ondernomen en het andere gevaar niet. Al dit onderzoek ging over allerlei gevaren, waarbij gevaren in het verkeer slechts zijdelings aan de orde werden gesteld.

Onderzoek naar de subjectieve verkeersveiligheid dateert pas van de jaren tachtig en kende slechts een korte bloeiperiode.

Hoewel subjectieve verkeersveiligheid dus als onderzoeksgebied weinig interesse heeft gehad, is de beleefde verkeersonveiligheid sinds lang wel een sterke motor geweest achter de institutionalisering en professionali-sering van het verbeteren van de verkeersveiligheid. Dit blijkt onder andere uit de organisaties die zijn opgericht om de verkeersveiligheid te bevorderen. Deze organisaties lieten zich niet zozeer motiveren door ‘objectieve cijfers’ maar vooral door de gevoelens van onveiligheid bij de burgerij. Ofschoon subjectieve veiligheid dus – maatschappelijk gezien – al geruime tijd een belangrijk onderwerp was, werd het pas in de periode 1970-1980 een dominant thema in de strijd van actiegroepen, zoals bijvoorbeeld de actiegroep ‘stop de kindermoord’. Het doel van dit soort actiegroepen was de overlast van het autoverkeer terug te dringen, vooral in de woonwijken. Vanaf 1980 lijkt het onderwerp belangrijk te worden voor beleidsmakers en wordt het een onderdeel van gemeentelijke plannen en beleidsmonitoren, eerst als aanvullend beleidscriterium, later meer als middel om de kloof tussen burger en overheid te dichten.

Onderzoek naar subjectieve veiligheid in het verkeer en de effecten ervan, is daarbij sterk achtergebleven. Weliswaar wordt subjectieve veiligheid gemonitord, maar de daarvoor gehanteerde onderzoeksmethoden zijn niet altijd gebaseerd op wetenschappelijke inzichten over de ‘beleving van het verkeer’, en de gehanteerde meetinstrumenten voldoen niet altijd aan criteria van betrouwbaarheid en validiteit. Kennis van de doorwerking van subjectieve veiligheid op het gedrag van verkeersdeelnemers is vooral theoretisch en mist vaak nog de nodige empirische onderbouwing.

Aanpak
Allereerst bleek het noodzakelijk duidelijk te krijgen wat onder subjectieve veiligheid verstaan wordt. Daartoe hebben we een groot aantal bronnen geanalyseerd, zoals beleidsplannen en wetenschappelijke literatuur. Uit deze analyses blijkt dat subjectieve veiligheid een begrip is waarmee een verscheidenheid van verschijnselen wordt aangeduid (een containerbegrip). Zo betreft het gevoelens en meningen over het verkeer, maar ook reacties van verkeersdeelnemers tijdens de verkeersdeelname. Soms wordt ermee bedoeld dat angst een belangrijke rol speelt, terwijl anderen in het licht van het streven naar meer objectieve veiligheid, subjectieve veiligheid van ondergeschikt belang achten. Deze veelheid van invalshoeken leidt duidelijk tot een spraakverwarring. Om die reden is in deze probleemverkenning allereerst het verschijnsel en de samenstellende delen voorzien van eenduidige definities. De in dit rapport gehanteerde definities staan in het kort weergegeven in het onderstaande kader. De uitgebreide definities staan in Hoofdstuk 1.

  • Objectieve onveiligheid: het aantal ongevallen en de gevolgen daarvan (letsel, schade, kosten)
  • Subjectieve onveiligheid: gevoelens van dreiging en gevaar, de beleving van verkeersonveiligheid
  • Latente onveiligheid: onveilige omstandigheden die ongevallen in de hand werken
  • Objectief risico: het aantal ongevallen/slachtoffers per eenheid van expositie
  • Subjectief risico: persoonlijke inschatting van kans en ernst van ongevallen
  • Risicoperceptie (risk perception): is gelijk aan het subjectieve risico (persoonlijke inschatting van kans en ernst van ongevallen)
  • Risicobeleving: emoties die met de risicoperceptie gepaard gaan (het gaat om angst vrees en schrik, maar ook gevoelens van plezier tijdens verkeersdeelname en om zorg bij het denken over verkeersveiligheid)
  • Risicoacceptatie: hoeveelheid risico dat men bereid is te nemen om een bepaald doel te bereiken

Verder hebben we de beschikbare literatuur geordend. Deze ordening is deels gebaseerd op de psychologische processen die een rol spelen in het verkeer en deels op de onderzoekstradities. Dit leidde tot de volgende onderverdeling van subjectieve onveiligheid:

  • Tijdens de verkeersdeelname. Het gaat hier over ervaringen en gevoelens in en over het verkeer, terwijl de verkeerstaak wordt uitgevoerd. Voor de meetmethode betekent dit dat de ervaring en reactie ook op dat moment geregistreerd moeten worden.
  • Bij het denken over het verkeer (de zorg over verkeersonveiligheid). Dit betreft oordelen die men geeft over het verkeer, terwijl men thuis denkt over het totaal van ervaringen dat men heeft gehad in een bepaalde verkeerssituatie of in het verkeer in het algemeen.

Een tweede ordening had betrekking op de vraag hoe subjectieve (on)veiligheid doorwerkt. Immers we zijn niet alleen geïnteresseerd in subjectieve veiligheid op zichzelf, maar ook in de invloed die het heeft. Daarbij hebben wij de volgende domeinen onderscheiden:

  • verkeersgedrag en mobiliteit;
  • betrokkenheid, acceptatie van maatregelen en regelvolgend gedrag;
  • agendering voor verkeersveiligheidsbeleid en maatregelen.

Tijdens verkeersdeelname
Welke rol gevaarherkenning, risicoperceptie, risicobeleving en zelf-inschatting spelen bij de uitoefening van de verkeerstaak is niet duidelijk. Er zijn weinig studies die in staat zijn geweest de risicobeleving tijdens de verkeersdeelname zelf te meten, en vervolgens de invloed op de taak-uitvoering vast te stellen. Dit komt vooral omdat het bijna ‘onmogelijk’ lijkt dat tijdens de rit goed te meten. Wel zijn er veel theorieën en modellen over ontwikkeld, waarbij gebruik is gemaakt van de algemene (en ook empirisch getoetste) theorievorming binnen de psychologie. Wat opvalt, is dat in de theorievorming de betekenis van risicoperceptie (de inschatting van verkeersdeelnemers van de kans om bij een ongeval betrokken te raken) steeds kleiner wordt. Risicobeleving (angst voor gevaar) is daarentegen in de latere theorievorming een steeds prominentere rol gaan spelen. Met uitzondering van mensen met rijangst is er tijdens verkeersdeelname echter alleen sprake van risicobeleving als er ook daadwerkelijk gevaar dreigt, bijvoorbeeld een autobestuurder in de tegengestelde richting die een riskante inhaalactie uitvoert. Het ‘gewone’ verkeersgedrag – zonder direct gevaar – lijkt meer bepaald te worden door de complexiteit van de verkeers-taak (men voelt zich niet prettig wanneer men dingen doet waarvan men vindt dat men die niet goed aankan) dan door de risicoperceptie en de risicobeleving.

Niet iedereen ervaart dezelfde emoties bij gevaren in het verkeer. Zo zijn er risicozoekers die ‘genieten’ van gevaar en, sterker nog, de spanning van angstige momenten nodig hebben om zich niet te vervelen. Hun tegenpool zijn de ‘risicomijders’, die elke gevaarlijke situaties proberen te neutraliseren. Een extreme variant hiervan zijn personen met rijangst. Die angst kan zo groot zijn, dat men geen auto meer durft te rijden, terwijl men daarvoor wel over voldoende competenties beschikt.

In de beleving van onveiligheid tijdens verkeersdeelname verschillen verkeersdeelnemers dus sterk. Is het ook zo dat verkeersdeelnemers zich op of in vervoersmiddelen die relatief onveilig zijn, ook onveiliger voelen? De ongevalsrisico’s verschillen immers sterk tussen de vervoerswijzen. Zo is het ongevalsrisico van motorrijders zeventien keer groter dan dat van automobi-listen. Het blijkt dat de subjectieve onveiligheid geen gelijke tred houdt met de objectieve onveiligheid. De mate waarin bestuurders zich veilig voelen, blijkt amper te verschillen tussen de verschillende vervoerswijzen. Dit illustreert dat de relatie tussen subjectief risico en objectief risico gering is.

Denkend over verkeersonveiligheid
Wanneer vinden mensen een zekere dreiging onveilig? Hoe komt het dat mensen bepaalde dreigingen ‘gevaarlijker’ vinden dan experts dat vinden op grond van objectieve berekeningen? Naar deze vragen is vanaf de jaren zestig uitgebreid onderzoek gedaan. Door het oordeel van leken systema-tisch te vergelijken met die van experts, is er een goed overzicht ontstaan van de factoren die bij risicoperceptie een rol spelen (zie Tabel 4.1).

Maar de oordelen over gevaar komen niet alleen tot stand door de kenmerken die dat gevaar heeft. De oordelen zijn ook deels gebaseerd op de aandacht die het gevaar onder andere krijgt in de media. Deze aandacht in de pers blijkt niet alleen bepaald te worden door de kenmerken van het risico zelf, maar ook door sociale processen die ertoe leiden dat maat-schappelijke groeperingen het risico ‘omarmen’ en overgaan tot maat-schappelijke actie. Dat we ‘bang’ worden voor een specifiek gevaar is dus deels ook het resultaat van een maatschappelijk proces en niet uitsluitend van de kenmerken van het risico zelf.

De risico’s die bestudeerd zijn, zijn van velerlei aard, zoals industriële rampen, natuurrampen, nucleair risico’s, etc. Opmerkelijk is dat ‘het verkeersrisico’ zelden op deze manier is onderzocht. Om die reden kunnen we dan ook niet met zekerheid zeggen welke gevaren in het verkeer tot sterke reacties leiden, en ook niet hoe mensen de ernst van verkeersrisico’s beleven ten opzichte van andere risico’s. Hoewel op basis van kennis uit risico-onderzoek en van het verkeerssysteem een tentatieve beschrijving is gegeven, ontbreekt de wetenschappelijke kennis op dit gebied.

Latente veiligheid
Objectieve verkeersveiligheidsgegevens zoals het aantal slachtoffers, zijn zuivere maar wel late indicatoren om de onveilige plekken in het verkeer te detecteren. Immers wanneer het ongeval is gebeurd ben je eigenlijk al te laat. Daarom probeert Duurzaam Veilig om het verkeerssysteem op zo’n manier in te richten, dat menselijke fouten niet meer tot ernstige ongevallen kunnen leiden. Met behulp van bijvoorbeeld de D(uurzaam)V(eilig)-meter die door de SWOV is ontwikkeld is het mogelijk effectieve maatregelen vast te stellen nog voordat ongevallen hebben plaatsgevonden. Ook klachten en belevingen van onveiligheid zouden als indicator gebruikt kunnen worden om maatregelen te nemen. Er zijn verscheidene methoden ontwikkeld om die meldingen te systematiseren. Wegbelevingsonderzoeken kunnen echter alleen een nuttige bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid als is aangetoond dat de ervaren gevaren ook objectieve gevaren zijn. De vraag is of dat inderdaad zo is. Het beschikbare onderzoek hieromtrent is te beperkt, en de verkregen resultaten zijn zo gering, dat het niet mogelijk is conclusies te trekken over de geschiktheid van ‘lekenobservaties’ om latente onveiligheid in het verkeerssysteem op te sporen.

Betrokkenheid en acceptatie
Wat allereerst over betrokkenheid opvalt, is dat in Nederland sedert enkele tientallen jaren het gevoel van onveiligheid meer nog dan de zorg om het aantal slachtoffers, heeft geleid tot tal van organisaties en instellingen die zich bezighouden met het verbeteren van de verkeersveiligheid. Ook in de politieke besluitvormingsprocessen is verkeersveiligheid geïnstitutionaliseerd geraakt. Over het algemeen is de publieke steun voor verkeersveiligheids-maatregelen groot.

In diverse notities wordt aangenomen dat door rekening te houden met subjectieve veiligheid en de ervaringen van burgers, de betrokkenheid bij de problematiek en de acceptatie van de maatregelen zal toenemen. Maar wat is betrokkenheid dan precies? Betrokkenheid is een meerdimensioneel begrip dat verwijst naar zorg en probleemerkenning in passieve zin en naar offer- en actiebereidheid in actieve zin. De veronderstelling dat positieve betrokkenheid belangrijk is om mensen te laten meewerken aan beleid is een axioma. Levert een grotere betrokkenheid echter altijd wel meer draagvlak voor maatregelen op en neemt door betrokkenheid de naleving van maatregelen toe? Onderzoek wijst uit dat enkel een positieve mening (passieve betrokkenheid) over beleid niet voldoende is om ook het verkeersgedrag in positieve zin te sturen. In vragenlijstonderzoek is gevonden dat de relatie tussen draagvlak voor beleid en maatregelen enerzijds en persoonlijk gedrag in het verkeer anderzijds, zwak is.

Betrokkenheid in actievere zin, zoals het daadwerkelijk accepteren van en meewerken aan specifieke maatregelen, heeft een grilliger karakter dan passieve betrokkenheid, omdat de gemaakte keuzen niet altijd overeen-komen met persoonlijke preferenties. Verschillende psychologische en sociale factoren leiden ertoe dat betrokkenheid bij verkeersveiligheid van zichzelf of van anderen gering is en onvoldoende opweegt tegen andere factoren. Zo kan een bestuurder in het algemeen wel vinden dat men zich aan de maximumsnelheid moet houden, maar als hij haast heeft, geldt die regel even niet voor hem. Meer bepalend dan betrokkenheid zelf, lijkt de identificatie met een groep of gemeenschap van belang te zijn voor het uiteindelijke gedrag.

Gegeven de ingewikkelde relaties is het voor de interpretaties van resultaten belangrijk dat niet alleen subjectieve veiligheid, betrokkenheid en acceptatie van maatregelen worden gemeten, maar dat ook wordt nagegaan hoe ze tot stand zijn gekomen. Welke invloed heeft bijvoorbeeld de kennis die men heeft over het onderwerp op de mate van betrokkenheid? Bij de ontwikkeling van methoden om betrokkenheid en draagvlak te meten, zal ook naar methoden gezocht moeten worden om de achterliggende factoren te meten. Niet alleen inhoudelijk maar ook methodologisch (bijvoorbeeld de steek-proeftrekking) staat de meting van subjectieve veiligheid en de invloed daarvan op acceptatie en naleving van maatregelen, nog in de kinderschoenen.

Agendering en prioritering
Gevoelens van onveiligheid en meningen over de effectiviteit van maat-regelen bepalen – naast de objectieve veiligheidscijfers en de berekende effectiviteit van maatregelen – de maatregelen die uiteindelijk genomen worden. Hoe het subjectieve en het objectieve zich verhouden, verschilt van periode tot periode. In het huidige tijdsgewricht, waarin de kloof tussen burger en politiek hoog op de agenda staat, is het te verwachten dat politiek gezien veel waarde gehecht wordt aan de mening van de burger. Dan hebben politieke beslissers wel de plicht om kennis te nemen van de objectieve gegevens. Zouden zij dat niet doen, dan wordt het behagen van burgers a priori belangrijker gevonden dan het beschermen van burgers.

Welke positie is voor de wetenschap weggelegd bij een besluitvormings-proces waarin aan meningen en gevoelens van burgers veel waarde wordt toegekend? Allereerst is er de rol van de wetenschap als ‘kennisgenerator’. De wetenschap produceert kennis over de aard van problemen en de effecten van oplossingen daarvoor. De tweede rol is die van de ‘verspreider’ van kennis richting het beleid, de politiek maar ook richting de burger. Echter, het feit dat kennis beschikbaar is, leidt er niet automatisch toe dat die kennis ook gebruikt gaat worden in de besluitvorming. De kans dat kennis daadwerkelijk wordt gebruikt, neemt toe als deze in een begrijpelijke vorm en op tijd wordt aangeboden. Zowel naar de vraag hoe kennis moet worden aangeboden als naar de vraag op welk moment het nog een rol kan spelen in de besluitvorming, doet de SWOV onderzoek.

Voorop staat dat, onafhankelijk van de vorm en het moment, de ‘kwaliteit’ van wetenschappelijke kennis bij alle groepen onomstreden moet zijn. De wetenschappelijke methode, de ‘peer reviews’ waarin de kwaliteit getoetst wordt, zijn belangrijke onderdelen om die kwaliteit te garanderen.

Ten slotte kan de wetenschap de subjectieve veiligheid als onderwerp van studie nemen. De zo verworven inzichten over de werking van risico-perceptie en risicobeleving kunnen gebruikt worden om de communicatie over verkeersonveiligheid en mogelijke maatregelen te verbeteren.

Probleempunten
Bij het schrijven van deze notie kwamen een aantal probleempunten naar boven. Deze probleempunten zijn:

  • Zwak verband tussen objectief en subjectief
    De resultaten van onderzoek naar subjectieve verkeersveiligheid leren dat er een zwak verband is tussen objectieve en subjectieve veiligheid. Dat wil zeggen dat situaties die burgers ‘gevaarlijk’ vinden, niet altijd de situaties zijn waarvan de dreiging ook daadwerkelijk het grootst is. De onveiligheidsbeleving heeft invloed op het verkeersgedrag, het denken over verkeersveiligheid en de acceptatie van maatregelen. Dit kan ertoe leiden dat de grootste problemen en de effectiefste maatregelen niet de prioriteit krijgen die ze gegeven de objectieve kenmerken verdienen.
  • Zich veiliger voelen kan leiden tot zich onveiliger gedragen en daarmee tot meer verkeersonveiligheid
    Er is geen overeenstemming over de ‘duiding’ van hoge subjectieve onveiligheid als een maatschappelijk probleem. Is het goed dat burgers zich onveilig voelen in het verkeer, omdat ze dan beter opletten en riskante verplaatsingen vermijden? Of is het juist slecht, omdat onveiligheid een onprettig gevoel is dat vermeden dient te worden?
  • Een roep om meer maatregelen, maar de maatregelen mogen de individuele vrijheid niet beperken
    Burgers willen meer en meer verkeersveiligheidsmaatregelen, maar wanneer het op invoering aankomt, is er sprake van afbrokkelend draagvlak.
  • Sociaal dilemma
    De wens van burgers om betrokken te zijn bij beleid komt niet altijd voort uit een groot veiligheidsbewustzijn, maar ook uit de wens voor hen onwelgevallige maatregelen te voorkomen.
  • De wens tot behagen kan sterker zijn dan de wens tot beschermen
    Subjectieve veiligheid is belangrijk in de politieke besluitvorming. Dit kan ertoe leiden dat kosteneffectieve maatregen waarmee veel slachtoffers bespaard kunnen worden, niet genomen worden, en ineffectieve maatregelen die alleen het gevoel van veilig te zijn versterken, wel genomen worden.

Omdat het bevorderen van de subjectieve veiligheid de verbetering van de objectieve veiligheid kan schaden, is de SWOV er geen voorstander van om naast de doelstelling van de reductie van het aantal doden en gewonden een subjectieve doelstelling te hanteren. Naast het feit dat een doelstelling als ‘iedereen moet zich veilig voelen in het verkeer’ de objectieve doelstelling kan schaden, is ook niet goed mogelijk om vast te stellen of de subjectieve doelstelling ‘gehaald’ is. Een aantal onderzoeken hebben zelfs aangetoond dat nadat maatregelen genomen waren om de subjectieve veiligheid te verbeteren, men zich nog onveiliger ging voelen (zie Paragraaf 4.7).

Kennisleemten
De in dit rapport besproken internationale literatuur laat zien dat er veel bekend is over de gevaren waarover mensen zich zorgen maken en waarom dit zo is. Ook in Nederland is in het verleden onderzocht welke factoren van invloed zijn bij de beleving van verkeersonveiligheid, en hoe verkeers-onveiligheid zich verhoudt tot andere dreigingen (Vlek & Hendricks, 1988). Uit deze studie bleek dat vooral de illusie van controle en het idee van vrijwilligheid bij verkeersdeelname ertoe te leiden dat bestuurders hoge risico’s in het verkeer accepteren. Na dit onderzoek is er in Nederland geen onderzoek meer verricht naar de factoren die invloed hebben op de beleving van verkeersonveiligheid in samenhang met andere dreigingen en gevaren.

Een tweede belangrijke leemte, die samenhangt met het bovenstaande, is de manier waarop risicoperceptie en risicobeleving gemeten worden. De gebruikte methoden voldoen niet, omdat het met de simpele rechttoe-rechtaan-vragen het niet duidelijk is wat er precies gemeten wordt, en er ook onvoldoende in kaart wordt gebracht hoe onveiligheidsgevoelens invloed hebben op het gedrag.

Er wordt weinig gebruik gemaakt van de expertise van verkeersdeelnemers in het signaleren van latent onveilige verkeerssituaties. De vraag is of signalen van verkeersdeelnemers inderdaad waardevolle inzichten kunnen bieden die niet al door andere methoden gedekt worden. In dit rapport zijn drie voorbeelden van een dergelijke toepassing gegeven. Kennis over de waarde van veiligheidsoordelen van burgers ontbreekt nog.

Wat doet de SWOV aan subjectieve veiligheid?
In het SWOV programma 2006-2010 zijn een aantal onderzoeken opgenomen waarin de invloed van de risicobeleving op het verkeersgedrag aan de orde komt. Het project ‘Gevaarherkenning’ gaat expliciet in de op de vraag hoe met name beginners omgaan met gevaren. Herkennen ze gevaren tijdig, hoe reageren ze erop en wat maakt dat ze voorzichtig dan wel juist onvoorzichtig zijn? De risicobeleving is een van de mogelijke verklaringen die onderzocht worden.

Het tweede project waarbij risicobeleving een rol speelt, is onderzoek naar hoe beginners verkeersinzicht en zelfinzicht ontwikkelen tijdens het opdoen van rijervaring. In dit onderzoek komt expliciet aan de orde wat beginners gevaarlijk vinden in het verkeer en hoe ze daarmee om gaan. Beide onderzoeken zullen leiden tot een wetenschappelijke promotie.

Het derde project is de doorwerking van subjectieve veiligheid in de beleidsprioritering. Dit onderzoek maakt deel uit van het SWOV-onderzoek ‘Investeren in infrastructuur’. In dit onderzoek wordt bekeken of en hoe provincies (kosten- en effecten-) informatie gebruiken bij het aanleggen van verkeersveiligheidsmaatregelen op 80km/uur-wegen. In het onderzoek worden fictieve situaties voorgelegd aan beleidsambtenaren, waarbij ze moeten kiezen tussen het verkeersveiligheidsbelang en andere belangen (doorstroming, landschap, draagvlak, subjectieve verkeersonveiligheid).

Het gehele rapport is te lezen op www.swov.nl!

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding