Kamervragen over baggerspeciedepot Ingensche Waarden

Den Haag – Op 8 februari 2008 heeft Staatssecretaris mw. J.C. Huizinga-Heringa van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een brief gezonden aan de Tweede Kamer met de antwoorden op de vragen van het lid Samson over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden.

Hieronder leest u de volledig brief 2008199.Kamervragen van de heer Samson over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden. Kamerstuk | 2008-02-08.

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Samson over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden.

1. Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van 5 december 2007 over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden? Welke consequenties trekt u hier uit?

1. Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Raad van State van 5 december 2007 inzake de Wm- en Wvo-vergunning voor een baggerspecie depot van De Ingensche Waarden B.V. Voor de Wm-vergunning is Provincie Gelderland bevoegd gezag, het verlenen van de Wvo-vergunning valt onder mijn verantwoordelijkheid. Naar aanleiding van deze uitspraak zal ik, rekening houdende met de door Raad van State geconstateerde tekortkomingen, een nieuw besluit nemen.

2. Bent u, gezien deze uitspraak van de Raad van State, van plan om opnieuw naar de alternatieve verwerkingsmethoden voor vervuild slib te kijken?

2. Nee, mijns inziens heeft de uitspraak van de Raad van State geen betekenis voor het kabinetstandpunt waterbodems (26 401, nr. 40) waarin is aangegeven dat verwerken van baggerspecie geen doel op zich is. Van geval tot geval zal moeten kunnen worden bepaald welke bestemming de meest doelmatige optie is. Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer in 2005 gemeld dat de vooronderstelling dat verwerking in belangrijke mate een bijdrage kan leveren aan voldoende bestemmingen voor baggerspecie in de praktijk is getoetst en onjuist is gebleken (26 401, nr. 42). De uitspraak van de Raad van State geeft geen aanleiding om dit standpunt te herzien.

3. Wat is uw motivatie voor het – in afwijking van het gestelde in de vierde nota waterhuishouding – in de vergunning toestaan van het opvullen van het depot tot de Maximaal Toelaatbare Risico (MTR) waarde? En indien u – zoals in de uitspraak van de Raad van State wordt gesteld – geen deugdelijke motivatie heeft om af te wijken van de nota, is uw conclusie dan dat opslag van klasse 3 en 4 slib in Ingensche Waard niet mogelijk is? Wat zijn in dat geval de consequenties voor het gebruik van de Ingensche Waarden als slibdepot?

3. De in de vergunning opgenomen voorwaarden beogen het handhaven van gelijke kwaliteit van het oppervlaktewater en niet het blijvend opvullen van de norm. Tijdens het inbrengen van baggerspecie in het depot bestaat de kans dat de kwaliteit van het oppervlaktewater van de inham van de Nederrijn (de beoogde locatie van het depot) tijdelijk afneemt. De kwaliteit van de aangrenzende Nederrijn wordt niet beïnvloed. De kwaliteit van het oppervlaktewater in de inham van de Nederrijn is gewaarborgd doordat in de vergunning als eis is opgenomen dat de concentratie aan tijdelijke verontreiniging in deze inham niet groter mag zijn dan de norm van het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR). Bij deze MTR waarde worden de aanwezige flora en fauna in de inham voldoende beschermd. Voor een aantal stoffen in het watersysteem geldt dat de achtergrondwaarde, vóór de aanleg van het depot, al boven het MTR ligt. Voor deze parameters is de eis opgenomen dat de kwaliteit niet verslechtert als gevolg van het depot ten opzichte van de achtergrondwaarde.

In de Vierde Nota Waterhuishouding staat opgenomen dat opvulling van normen op watersysteemniveau niet mag plaatsvinden. De tijdelijke achteruitgang van de kwaliteit in de inham is hier naar mijn oordeel niet strijdig mee. De Raad van State concludeert slechts dat de in de vergunning opgenomen motivering niet deugdelijk is. Ik acht het ingezette beleid ten aanzien van het aanwenden van zand- en grindwinputten voor het bergen van baggerspecie passend. Aanpassing van de vergunning, zoals u voorstelt, teneinde het benutten van het depot voor klasse 3 en 4 baggerspecie onmogelijk te maken, is op dit moment niet aan de orde.

Gezien bovenstaande werkt Rijkswaterstaat aan een verbeterde motivering van het besluit, zie ook het antwoord op vraag 1. Vooralsnog zie ik geen consequenties voor het depot, ik wacht eerst de verdere procedure af.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

J.C. Huizinga-Heringa

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding

Kamervragen over baggerspeciedepot Ingensche Waarden | Infrasite

Kamervragen over baggerspeciedepot Ingensche Waarden

Den Haag – Op 8 februari 2008 heeft Staatssecretaris mw. J.C. Huizinga-Heringa van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een brief gezonden aan de Tweede Kamer met de antwoorden op de vragen van het lid Samson over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden.

Hieronder leest u de volledig brief 2008199.Kamervragen van de heer Samson over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden. Kamerstuk | 2008-02-08.

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Samson over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden.

1. Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State van 5 december 2007 over het baggerspeciedepot Ingensche Waarden? Welke consequenties trekt u hier uit?

1. Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Raad van State van 5 december 2007 inzake de Wm- en Wvo-vergunning voor een baggerspecie depot van De Ingensche Waarden B.V. Voor de Wm-vergunning is Provincie Gelderland bevoegd gezag, het verlenen van de Wvo-vergunning valt onder mijn verantwoordelijkheid. Naar aanleiding van deze uitspraak zal ik, rekening houdende met de door Raad van State geconstateerde tekortkomingen, een nieuw besluit nemen.

2. Bent u, gezien deze uitspraak van de Raad van State, van plan om opnieuw naar de alternatieve verwerkingsmethoden voor vervuild slib te kijken?

2. Nee, mijns inziens heeft de uitspraak van de Raad van State geen betekenis voor het kabinetstandpunt waterbodems (26 401, nr. 40) waarin is aangegeven dat verwerken van baggerspecie geen doel op zich is. Van geval tot geval zal moeten kunnen worden bepaald welke bestemming de meest doelmatige optie is. Mijn ambtsvoorganger heeft de Tweede Kamer in 2005 gemeld dat de vooronderstelling dat verwerking in belangrijke mate een bijdrage kan leveren aan voldoende bestemmingen voor baggerspecie in de praktijk is getoetst en onjuist is gebleken (26 401, nr. 42). De uitspraak van de Raad van State geeft geen aanleiding om dit standpunt te herzien.

3. Wat is uw motivatie voor het – in afwijking van het gestelde in de vierde nota waterhuishouding – in de vergunning toestaan van het opvullen van het depot tot de Maximaal Toelaatbare Risico (MTR) waarde? En indien u – zoals in de uitspraak van de Raad van State wordt gesteld – geen deugdelijke motivatie heeft om af te wijken van de nota, is uw conclusie dan dat opslag van klasse 3 en 4 slib in Ingensche Waard niet mogelijk is? Wat zijn in dat geval de consequenties voor het gebruik van de Ingensche Waarden als slibdepot?

3. De in de vergunning opgenomen voorwaarden beogen het handhaven van gelijke kwaliteit van het oppervlaktewater en niet het blijvend opvullen van de norm. Tijdens het inbrengen van baggerspecie in het depot bestaat de kans dat de kwaliteit van het oppervlaktewater van de inham van de Nederrijn (de beoogde locatie van het depot) tijdelijk afneemt. De kwaliteit van de aangrenzende Nederrijn wordt niet beïnvloed. De kwaliteit van het oppervlaktewater in de inham van de Nederrijn is gewaarborgd doordat in de vergunning als eis is opgenomen dat de concentratie aan tijdelijke verontreiniging in deze inham niet groter mag zijn dan de norm van het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR). Bij deze MTR waarde worden de aanwezige flora en fauna in de inham voldoende beschermd. Voor een aantal stoffen in het watersysteem geldt dat de achtergrondwaarde, vóór de aanleg van het depot, al boven het MTR ligt. Voor deze parameters is de eis opgenomen dat de kwaliteit niet verslechtert als gevolg van het depot ten opzichte van de achtergrondwaarde.

In de Vierde Nota Waterhuishouding staat opgenomen dat opvulling van normen op watersysteemniveau niet mag plaatsvinden. De tijdelijke achteruitgang van de kwaliteit in de inham is hier naar mijn oordeel niet strijdig mee. De Raad van State concludeert slechts dat de in de vergunning opgenomen motivering niet deugdelijk is. Ik acht het ingezette beleid ten aanzien van het aanwenden van zand- en grindwinputten voor het bergen van baggerspecie passend. Aanpassing van de vergunning, zoals u voorstelt, teneinde het benutten van het depot voor klasse 3 en 4 baggerspecie onmogelijk te maken, is op dit moment niet aan de orde.

Gezien bovenstaande werkt Rijkswaterstaat aan een verbeterde motivering van het besluit, zie ook het antwoord op vraag 1. Vooralsnog zie ik geen consequenties voor het depot, ik wacht eerst de verdere procedure af.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

J.C. Huizinga-Heringa

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Neem nu een Infrasite Premium abonnement voor € 12,- per maand.

ABONNEREn