Analyse rijksbegroting 2011

Bouwend Nederland heeft de rijksbegroting 2011 geanalyseerd op relevante bouwonderwerpen. Hieronder leest u de bevindingen.

Aanbestedingswet
Het Ministerie van EZ schrijft in haar persbericht bij de begroting dat het voorstel voor de nieuwe Aanbestedingswet is ingediend om MKB bedrijven een eerlijker kans te geven bij overheidsaanbestedingen. En ook wordt gesteld dat de nieuwe wet zorgt voor kostenbesparing voor de overheid en daarmee de belastingbetaler.

Bouwend Nederland vraagt zich af, in tegenstelling tot dit positieve bericht van het ministerie, waar in de aanbestedingswet de voordelen voor het MKB dan zijn te vinden.

Visie van Bouwend Nederland
Een groot bezwaar van het voorstel is namelijk dat het niet regelt wat geregeld moet worden. Want het voorstel stelt alleen regels – in hoofdzaak ontleend aan Europese richtlijnen – voor het aanbesteden van opdrachten boven de drempels en houdt weinig concreets in voor opdrachten beneden de drempel. Dat is een gemiste kans omdat van de totale waarde aan overheidsopdrachten – ongeveer 58 miljard Euro – bijna 40 miljard gemoeid is met opdrachten beneden de Europese drempels. Voor de aanbesteding van de meeste overheidsopdrachten, met name opdrachten voor het MKB, wordt dus niets geregeld. Dat betekent dat tussen aanbestedende diensten verschillen blijven (voort)bestaan over de manier waarop zij opdrachten beneden de drempel in de markt zetten, zowel wat betreft de gekozen aanbestedingswijze als op het punt van het eigenlijk verloop van de procedure. Daardoor hebben bedrijven per aanbesteder te maken hebben met steeds weer ander beleid en andere regels. Dat is voor alle bedrijven, en in het bijzonder het MKB, zeer ergerlijk.

De vrijheid van aanbesteders is het ministerie blijkbaar meer waard dan het ongemak dat daardoor voor ondernemers ontstaat.

Het in het vooruitzicht gestelde flankerend beleid in de vorm van ‘richtsnoeren diensten en leveringen’ en een ‘gids proportionaliteit’, zal de bestaande verschillen maar in beperkte mate kunnen verminderen, er nog even vanaf gezien dat dat beleid geen verplichtend karakter heeft.

Bouwend Nederland pleit voor uniformiteit in aanbestedingen door:

  • minder (van elkaar) verschillende regels van individuele aanbesteders, door in de wet meer te regelen over de aanbesteding van opdrachten beneden de drempel, alsmede
  • voor het te ontwikkelen flankerend beleid te bepalen dat dat door aanbestedende diensten in beginsel moet worden toegepast, uitzonderingsgevallen daargelaten (comply or explain).

Punten van overweging
De Eerste Kamer heeft in 2008 goedkeuring aan het eerste voorstel voor een aanbestedingswet onthouden omdat in dat voorstel te veel werd overgelaten aan lagere wetgeving, die de Eerste Kamer op het moment van behandeling van de wet – formeel – niet kende en waarop zij verder ook geen invloed had. De Eerste Kamer meende dat goedkeuring van de wet daarmee het karakter had van het geven van een blanco cheque aan de wetgever en verwierp het voorstel.

De Tweede Kamer verkeert met dit voorstel in een vergelijkbare positie. Veel hangt immers af van de vraag of met het te maken flankerend beleid de noodzakelijke uniformiteit in het aanbesteden van opdrachten beneden de drempel tot stand komt. En ook of er met dat beleid handvatten komen waarmee een aanbesteder het proportionaliteitsbeginsel op een juiste manier kan toepassen. Zolang de inhoud van het flankerend beleid niet is ontwikkeld en dat ook geen verplichtend karakter heeft, is het eigenlijk niet mogelijk een oordeel over de wet te geven. Doordat het karakter van het flankerend beleid onduidelijk is, rijst bovendien de vraag in hoeverre de Tweede Kamer zich met de inhoud van dat flankerend beleid zal kunnen bemoeien.

Bouwinvesteringen
Na de diepe recessie van vorig jaar volgt dit jaar een gematigd en aarzelend herstel met een geraamde economische groei van 1¾ procent. Onder invloed van een terugval in de internationale economische groei komt naar verwachting ook de Nederlandse bbp-groei in 2011 enigszins lager uit, op 1½ procent. Daarmee ligt het Nederlandse bbp-niveau aan het eind van de ramingsperiode nog altijd onder het niveau dat bereikt werd in de eerste helft van 2008, vlak voordat de kredietcrisis toesloeg. De voorziene economische groei is bijna geheel exportgedreven. De bedrijfsinvesteringen krabbelen voorzichtig uit het dal, maar herstel van de bouwinvesteringen laat nog even op zich wachten, zo blijkt uit de Macro Economische Verkenning 2011 (MEV2011) van het Centraal Planbureau (CPB).

Investeringen in bedrijfsgebouwen krimpen relatief sterk
Hoewel de bedrijfsinvesteringen dit jaar naar verwachting nog afnemen met 5½ procent is de daling beduidend minder dan de krimp van 18 procent vorig jaar. De daling van de investeringen dit jaar doet zich niet over de gehele linie voor. Zo is naar verwachting sprake van een beperkt groeiherstel bij machines en computers. De investeringen in bedrijfsgebouwen krimpen naar verwachting juist relatief sterk. De daling van de investeringen in bedrijfsgebouwen zette vorig jaar in, nadat ze in de twee daaraan voorafgaande jaren fors waren toegenomen. De groeiende leegstand van kantoor- en bedrijfsruimten die resulteerde na die forse toename, zet dit jaar een stevige rem op de investeringen in bedrijfsgebouwen. Verder is de interne benutting van de kantoor- en bedrijfsruimten binnen organisaties gedurende de economische crisis teruggelopen. Ook dat leidt tot lagere investeringen in bedrijfsgebouwen. Volgend jaar krimpen de investeringen in bedrijfsgebouwen nog licht en nemen de investeringen in machines, computers en vervoermiddelen vermoedelijk fors toe.

In 2009 zijn de investeringen in woningen met maar liefst 13,6 procent ingezakt, waarmee de grootste terugval in de woningbouw in 40 jaar tijd een feit werd. Met een geraamde daling van 7½ procent blijft de woningbouw ook in 2010 nog in het slop zitten, pas in 2011 wordt een licht herstel voorzien (3½ procent). Dit komt echter volledig voor rekening van de woningrenovatie en de overdrachtskosten vanwege de te verwachten opleving van het aantal verkooptransacties. De verwachting is dat het aantal bouwvergunningen in 2010 het dieptepunt zal hebben bereikt. Dit leidt ertoe dat de investeringen in nieuwbouwwoningen in 2010 met 8¾ procent zullen dalen. Ook in 2011 zit er nog geen schot in de nieuwbouwmarkt.

Hoewel het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in het eerste halfjaar van 2010 vergeleken met het eerste halfjaar van 2009 bijna verdubbelde, vertaalt de aantrekkende vraag op de nieuwbouwmarkt zich nog niet gelijk in een opleving van de investeringen in woningen. De reden is dat nieuwbouwprojecten doorgaans pas van start gaan als zo’n 70 procent van de woningen verkocht zijn. Gerekend met een bouwtermijn van 1½ à 2 jaar kan het herstel dus nog wel even op zich laten wachten. Voorgenomen bezuinigingen bij (lagere) overheden kunnen tot een langduriger stagnatie leiden. Daarbij komen in diverse grote steden publiek gefinancierde bouwprojecten in gevaar, omdat grondverkopen van commerciële projecten stagneren en daarmee een belangrijke inkomstenbron opdroogt.

Onzekerheid over hypotheekrenteaftrek leidt tot uitstel koopbeslissing
De huizenprijzen blijven nu al een jaar lang min of meer stabiel en liggen nu ongeveer 5 procent lager dan het gemiddelde niveau in het topjaar 2008. Over het kalenderjaar 2009 bedroeg de daling gemiddeld genomen 3,3 procent. In de loop van 2010 zullen de prijzen naar verwachting nominaal niet verder dalen. Het aantal verkooptransacties lag in 2009 35 procent lager dan een jaar eerder. In 2010 wordt na aanvankelijke lichte opleving in het begin van het jaar per saldo toch enige verdere daling van het aantal verkochte woningen voorzien (-5 procent). Onzekerheid over de politieke ontwikkelingen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek ligt hier mede aan ten grondslag. In 2011 wordt een forse inhaalslag verwacht, ervan uitgaande dat tegen die tijd hierover meer duidelijkheid bestaat. Uit onderzoek blijkt dat 1,3 miljoen Nederlanders op een geschikt moment wachten om een huis te kopen. Momenteel stellen vele potentiële kopers deze beslissing uit vanwege de economische situatie en onzekerheid omtrent de fiscale faciliteiten.
infrasite_insert_image_1

Energiebesparing en duurzaam wonen
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor circa 30% van het landelijk energieverbruik. De bouwsector is dan ook een belangrijke partner van de overheid bij het realiseren van overheidsdoelstellingen op het gebied van energiebesparing en duurzaam bouwen. De rijksoverheid stimuleert middels het werkprogramma Schoon en Zuinig zowel in de bestaande bouw als in de nieuwbouw reductie van CO2-uitstoot alsmede energiebesparing en het gebruik van duurzame energie. Dat werkprogramma is erop gericht de doelstellingen te realiseren door middel van – in convenanten vastgelegde – vrijwillige afspraken met de marktpartijen.

Voor de bestaande bouw is het convenant ‘Meer Met Minder’ afgesloten, voor de nieuwbouw het convenant ‘Lenteakkoord’, voor de woningcorporaties het convenant ‘Energiebesparing in de corporatiesector’ en voor een aantal utiliteitsegmenten (onderwijshuisvesting, banken, verzekeraars, universitair medische centra)het convenant ‘Meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA)’.

Voor nieuwe woningen wordt de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) per 1 januari 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6. Per 1 januari 2015 zal een verdere aanscherping naar 0,4 worden doorgevoerd als opmaat naar de energieneutrale nieuwbouwwoning vanaf 2020.Voor nieuwe utiliteitsgebouwen (kantoren, scholen, winkels en dergelijke) geldt een vergelijkbare aanscherping. Voor de bestaande bouw zal de verkenning naar mogelijkheden voor invoering van een verplichtend instrumentarium in 2011 worden voortgezet.

Visie Bouwend Nederland
Voor bouwbedrijven bieden de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en energiebesparing grote marktkansen. Het is natuurlijk primair aan de ondernemers zelf om op die kansen in te spelen. Bouwend Nederland ondersteunt de lidbedrijven daarin. De rijksoverheid heeft de afgelopen jaren beleid ontwikkeld en maatregelen ingevoerd om die ontwikkeling te stimuleren. De rijksbegroting voor 2011 bevat op dit vlak, buiten de al lang in het vat zittende aanscherping van de EPC voor nieuwbouw, niets nieuws. Wel wordt daarin bevestigd dat het Rijk de inzet, zoals die de afgelopen jaren tot stand is gekomen, in 2011 zal continueren.

Dat de markt voor energiebesparing en duurzaamheid een grote vlucht gaat nemen staat voor Bouwend Nederland (en vele anderen) wel vast. Het tempo waarin die ontwikkeling stap voor stap verder komt ligt tot nu toe wel erg laag. Om dat tempo op te schroeven, pleit Bouwend Nederland ervoor om de meerwaarde voor eigenaren van een woning of gebouw met een laag energieverbruik veel nadrukkelijker in beeld te brengen. Het verbeterde energielabel is daarvoor het geëigende instrument. In de huidige uitvoeringspraktijk kan het gebruik van het label echter makkelijk omzeild worden.

Gebiedsontwikkeling
Het ruimtelijke beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) is gericht op het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland. Daarvoor is een samenhangende, integrale gebiedsontwikkeling nodig, die is ingebed in (boven)regionaal afgestemde planontwikkeling. Het ruimtelijke beleid is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het ministerie constateert dat klimaatverandering, duurzaamheid, regionale bevolkingskrimp en grootstedelijke problemen vragen om een actualisatie van het ruimtelijke beleid. Mede op basis van de in 2010 uitgevoerde Midterm Review van de Nota Ruimte is de Toekomstagenda Ruimte opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze het nationale ruimtelijke beleid en uitvoering zullen worden aangepast. In 2011 zal het kabinet bezien hoe het, mede in het licht van de budgettaire krapte, hieraan vervolg aan wil geven.

De betrokkenheid van het Rijk bij gebiedsontwikkelingsprojecten van nationale betekenis is vastgelegd in het MIRT projectenboek. Alle daarin opgenomen gebiedsontwikkelingsprojecten (onder andere de 23 Nota Ruimte projecten en 6 Nieuwe Sleutel projecten) hebben een financiële bijdrage toegekend gekregen en zijn in uitvoering. Voor nieuwe gebiedsontwikkelingsprojecten is op de begroting van VROM geen budget voorzien.

Een aandachtspunt van het beleid is het verminderen van de leegstand van kantoren door het uitvoeren van het plan van aanpak kantoren, dat is opgesteld tijdens de kantorentop in mei 2010. De ruimtelijke en economische doelen van het nieuwe bedrijventerreinenbeleid zijn uitgewerkt in het eind 2009 tussen het rijk, provincies en gemeenten gesloten Convenant Bedrijventerreinen 2010-2030. In totaal hebben de ministeries van VROM en Economische Zaken (EZ) tot 2013 400 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de herstructurering van 6.500 hectare bedrijventerrein. Onder regie van de provincies wordt in regionaal verband gewerkt aan afspraken over regionale samenwerking en planning van nieuwe en de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland maakt zich grote zorgen over de, zoals het zich laat aanzien, komende uitholling van het ruimtelijke beleid en de betrokkenheid daarbij van het Rijk in de komende jaren. Nederland staat de komende jaren nog voor belangrijke en grote opgaven op het gebied van de ruimtelijke inrichting. Deze opgaven vragen om een blijvende inzet en betrokkenheid van het Rijk; beleidsmatig én financieel. Bouwend Nederland begrijpt dat het Rijk door de bezuinigingen de komende jaren scherpe keuzes zal moeten maken, maar waarschuwt voor de negatieve effecten voor de Nederlandse economie en samenleving, als noodzakelijke gebiedsontwikkelingsprojecten niet doorgaan of worden uitgesteld. Publieke investeringen blijven hierin noodzakelijk.

Bouwend Nederland ziet mogelijkheden om de Rijksbegroting te ontlasten door de betrokkenheid van private partijen bij gebiedsontwikkelingsprojecten aanzienlijk te vergroten. Om de investeringsbereidheid van private partijen (zoals pensioenfondsen) te stimuleren dient het rijk daarvoor aantrekkelijke kaders te scheppen. Daarbij dient er – veel meer dan nu het geval is – te worden ingezet op publiek-private samenwerking (PPS). Publieke investeringen blijven echter nodig om de opgaven op het gebied van de volkshuisvesting, duurzaamheid, (water)veiligheid, infrastructuur en natuur te kunnen realiseren.

Bouwend Nederland is zeer benieuwd naar de keuzes van het kabinet ten aanzien van de koers van het ruimtelijke beleid in de komende jaren. Het lijkt Bouwend Nederland hierbij niet zinvol om volledig af te stappen van het huidige beleid uit de Nota Ruimte, dat in principe een goed uitgangspunt biedt voor de (regionale) ruimtelijke inrichting van Nederland.

Infrastructuur
Voldoende capaciteit en kwaliteit van nationale, regionale en lokale wegen, spoorwegen en vaarwegen zijn van cruciaal belang voor onze economie. Dat vergt niet alleen duurzaam blijven investeren in het oplossen van knelpunten op korte termijn, maar ook blijven investeren in het op langere termijn onderhouden van die veilige, duurzame en efficiënte infrastructuur.

Analyse Infrafondsbegroting
De beschikbare budgetten voor aanleg en onderhoud van de rijksinfrastructuur in het Infrastructuurfonds schommelen de komende jaren in totaal rond de 8 miljard euro. Circa 40% daarvan wordt gebruikt voor het onderhouden van de Rijksinfrastructuur en financiering van het Agentschap Rijkswaterstaat.
infrasite_insert_image_2

Ook infrastructuur in teken van bezuinigingen
Bouwend Nederland betwist niet dat de overheidsfinanciën weer op orde moeten komen. Dit betekent dat er een samenhangend bezuinigingspakket moet komen dat de uitgaven beperkt, maar dat niet hindert om de weg naar economisch herstel en groei in te zetten. Het uiteindelijke pakket zal gericht moeten blijven op het versterken van de Nederlandse economie. Scherpe keuzes zullen ook gemaakt moeten worden op het gebied van mobiliteit en water. Maar terecht stelt de ambtelijke heroverwegingswerkgroep in haar advies aan het kabinet dat er wel blijvend geïnvesteerd moet worden in aanleg en met name beheer en onderhoud van infrastructuur: “Er zal eerder sprake zijn van ‘minder meer’ dan ‘minder’” en er moet nadrukkelijk gekeken worden naar mogelijkheden voor mee publiek-private samenwerking. De mobiliteitsbehoefte op weg, water en spoor én de behoefte aan een optimale bescherming tegen water neemt de komende jaren, crisis of geen crisis, sterk toe. Juist nu er voorlopig geen vorm van kilometerbeprijzing wordt verwacht is het zaak extra te investeren in infrastructuur om de toenemende mobiliteitsvraag bij een zich herstellende economie op te vangen en achterstanden uit het verleden in te lopen. Economisch herstel is daarbij gebaat.

Focus in aanleg, onderhoud en publiek privaat partnerschap
De bestaande infrastructuur wordt steeds intensiever gebruikt, waardoor het op peil houden van de kwaliteit steeds belangrijker wordt. Daar komt bij dat veel van de aanwezige kunstwerken gebouwd zijn in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw en nu toe zijn aan levensduurverlengend onderhoud of algehele vervanging. Voor het treffen van onderhoudsmaatregelen is onvoldoende budget aanwezig. Het kabinet constateert ten aanzien van beheer en onderhoud dat bij water, wegen en vaarwegen sprake is van een toenemende scheefgroei tussen het voldoen aan de kwaliteitsnormen en het benodigde budget. Bij het spoor wordt de eerstkomende jaren ook een tekort verwacht en na 2015 juist een overschot. Deze constatering is niet nieuw, maar werd vorig jaar bij de begroting ook al door Bouwend Nederland aangegeven. In plaats van daadkrachtig optreden om te zorgen dat de infrastructuur op orde komt, kondigt het ministerie nu aan dat er juist ‘efficiencykortingen’ zullen plaatsvinden op datzelfde beheer en onderhoud van structureel 70 miljoen euro per jaar. En dat terwijl de budgetten (zie ondertaande grafiek) vanaf 2010 al regulier afnemen.
infrasite_insert_image_3

Bij de extra bezuinigingen wordt ook functieverlies aangekondigd; verslechterende doorstroming, afnemend comfort en afnemende veiligheid. Een verkeerd signaal. We moeten niet terugvallen in de situatie die voormalig minister Karla Peijs bij haar aantreden in 2003 aantrof. Dat resulteerde in een miljarden kostende hersteloperatie die nu nog steeds niet is afgerond en bovendien ten koste ging van aanlegbudgetten. Juist nu er zoveel schoppen de grond in gaan om de broodnodige capaciteitsuitbreidingen te bewerkstelligen, moeten de onderhoudsbudgetten voor al die bestaande en extra kilometers spoor, vaarwegen en wegen voor de toekomst zeker worden gesteld. Het verlagen van de kwaliteit van de infrastructuur is daarvoor niet de oplossing. Het schetst een toekomstbeeld dat niet aan de burger kan worden uitgelegd, zoals een nieuw kanaal dat wordt gegraven, maar na enkele jaren gestremd raakt omdat er geen geld is om het te baggeren – of een toename van ongelukken op snelwegen omdat er geen budget is om de verlichting in te schakelen. Een fundamenteel onderzoek naar het anders organiseren en financieren van het beheer en onderhoud ligt in de rede. Zo kan tot een efficiëntere inzet van geld gekomen worden, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de mogelijkheden met het bedrijfsleven. De uitdaging is groot, maar de mogelijke opbrengsten voor de overheid en de maatschappij zijn vele malen groter.

Specifieke uitbreiding capaciteit
Een betere benutting van bestaande infrastructuur heeft op specifieke plekken haar maximum bereikt. Er is selectieve aanleg van nieuwe infrastructuur nodig voor een betere bereikbaarheid en beperking van de economische schade door reistijdverliezen. Bouwend Nederland acht elke besparing die niet zal leiden tot functieverbetering in de infrastructuur als niet reëel. Blijvend investeren in infrastructuur is de komende periode juist erg belangrijk om de weg naar economische groei in te zetten. Van de overheid wordt verwacht dat zij een consistent en op de toekomstgericht investeringsbeleid voert. De komende bezuinigingsronde zet de investeringen in de infrastructuur onder druk, terwijl ondanks de crisis de mobiliteitsgroei het hoogste scenario van de Nota Mobiliteit nu al heeft overtroffen.

Bovendien is er op dit moment vaak geen goed alternatief voor de overvolle wegen in de spits in termen van hoogwaardig en hoogfrequent openbaar vervoer, met name in de Randstad. Bestaande programma’s zoals benutting wegen (waaronder de spoedwetprojecten), de crisis- en herstelwetprojecten, het programma hoogfrequent spoor en de MobiliteitsAanpak zijn hard nodig. Het loslaten van de daarin gestelde doelen is welvaartsverlagend en vertraagt de snelheid van het economisch herstel. Aangezien ook een invoering van prijsbeleid op korte termijn niet haalbaar lijkt, ziet Bouwend Nederland de noodzaak tot het juist op peil houden van de investeringen en de gestelde doelen voor bereikbaarheid, milieu en (verkeers-)veiligheid. Het signaal dat voor de spoedaanpakprojecten onverlet geldt dat in mei 2011 30 besluiten, 30 schoppen in de grond en 10 openstellingen zijn gerealiseerd, is een uitstekend streven waaraan ook de infrabouwsector hard meewerkt.

Publiek-Privaat Partnerschap
De infrabouwsector kan en wil een meer dienstverlenende bijdrage leveren aan de opgaven in de infrastructuur door inbreng van kennis, expertise, hoogwaardige producten, diensten en creatieve oplossingen voor complexe vraagstukken. Bekostiging en financiering van die maatschappelijk noodzakelijke investeringen hoeft niet door de overheid alleen plaats te vinden. Juist in de komende jaren, die in het teken staan van bezuinigingen, biedt publiek-private samenwerking (PPS) een langdurig perspectief. Onder de juiste voorwaarden, die door de overheid zelf kunnen worden gesteld, biedt infrastructuur een aantrekkelijke investering voor private partijen, zoals ook de Commissie Ruding in 2008 uitgebreid heeft onderzocht en aangetoond. De overheid wordt opgeroepen om door middel van meer publiek-privaat partnerschap in ontwerp, uitvoering, financiering en onderhoud van infrastructuur de begroting te ontlasten en toch snel van de baten van een kwalitatief goede uitbreiding van infrastructuur te profiteren. Bouwend Nederland is altijd een warm voorstander geweest van meer en bredere toepassing van PPS in de infrastructuur. Op dit moment liggen voor de komende jaren bij het Rijk circa 20 potentiële PPS-projecten klaar voor besluitvorming of onderzoek naar PPS-meerwaarde. Bouwend Nederland ziet het alternatief ‘meer PPS’ als een uitstekende maatregel.

Water
Speciale aandacht in deze begroting wordt besteed aan water, en meer in het bijzonder het Deltaprogramma. In het Deltaprogramma staat dat de huidige bescherming van Nederland tegen het water niet helemaal op orde is. Ook de beschikbaarheid van voldoende zoetwater krijgt volop aandacht. Bouwend Nederland verwacht van de Deltacommissaris dat hij voor 2015 aan het kabinet voorstellen presenteert hoe Nederland het beste kan worden beschermd – met het bijbehorende financiële plaatje. Bouwend Nederland maakt zich zorgen dat er onvoldoende aandacht zal zijn voor de belangrijke taak die gemeenten hebben in het verwerken van hemelwater en de grote vervanging van het bestaande rioolstelsel. En ook gemeenten krijgen grote bezuinigingen op hun begrotingen. Zowel voor als achter de dijk is een waterprobleem dat de overheid niet alleen kan oplossen, maar wel in nauwe samenwerking met onder andere het (lokale) bedrijfsleven.

Instroom vergroten en onderwijskwaliteit verbeteren in de sector
De bouw- en infrasector bevindt zich op het moment in een economisch dal. De eerste tekenen van economisch herstel dienen zich voor een aantal sectoren al aan, maar de grote vraag is wanneer dat ook voor de bouw- en infrasector geldt. Naar verwachting zal de recessie zich voor de bouw- en infrasector in 2011 stabiliseren en zal er in 2012 een voorzichtig herstel optreden. Uit cijfers blijkt dat in januari 2009 169.101 mensen werkzaam waren in de sector. In augustus 2010 waren dat er nog 150.807: een daling van 10,8% in 20 maanden.

Vooral het aantal jongeren in de bouw is sterk teruggelopen. Dit is het gevolg van enerzijds uitstroom en anderzijds verminderde instroom. Werklozen in de bouw gaan in een andere sector aan de slag. En minder jongeren kiezen voor een opleiding in de bouw of infra. Bedrijven hebben gewoonweg te weinig werk om leerlingen te kunnen opleiden. Maar als de economie weer aantrekt hebben we deze mensen weer hard nodig. Ook vanwege de vergrijzing in de sector. Bouwend Nederland zet daarom in op activiteiten om de instroom van jongeren op peil te houden. Daarnaast zetten wij in op verbetering van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Juist nu, als investering in de toekomst.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland staat geheel achter de visie van het kabinet om de kwaliteit van het onderwijs en de aansluiting met het bedrijfsleven te verbeteren. Wij steunen het kabinetsplan om wetenschap en techniek in het basisonderwijs te bevorderen door middel van de uitvoering van het ‘Masterplan Ruimte voor Talent, ruimte voor wetenschap en techniek’. Wij vinden het belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd kennis maken met (bouw)techniek. Deze lijn zouden wij graag zien doorgaan in het voortgezet onderwijs. Wij zouden graag meer aandacht willen voor de ‘technasia’, waar leerlingen zich kunnen voorbereiden op een beroep in de (bouw)technische sector.

Vanzelfsprekend zijn wij voorstanders van het terugdringen van het aantal leerlingen dat zonder startkwalificatie de school verlaat. Wij vinden dat onze, door de sector bekostigde, opleidingsbedrijven een grotere rol zouden moeten spelen in trajecten zoals het VM2, waar leerlingen in een zesjarig traject een startkwalificatie op MBO-niveau 2 (Beroepsopleidende Leerweg) kunnen behalen. Dit om te voorkomen dat het leerlingen aan het einde van dit traject te weinig kennis en vaardigheden bezitten om aan de slag te kunnen gaan in onze bedrijven. Daarnaast vinden wij dat de opleidingsbedrijven in de bouw en infra verantwoordelijk moeten blijven voor de beroepspraktijkvorming in de BeroepsBegeleidendeLeerweg-opleiding, ook binnen het Vakcollege.

Wij steunen van harte de regeling afdrachtvermindering onderwijs, die door het kabinet is ingezet ter bevordering van de werkgelegenheid. Deze regeling stimuleert onze bedrijven om leerlingen in dienst te nemen .

Veel van onze toekomstige werknemers komen uit het middelbaar beroepsonderwijs. Wij volgen de ontwikkelingen in het mbo dan ook nauwlettend. Wij hopen op verbetering van kwaliteit door uniformering van examens. Wij ondersteunen het protocol voor de beroepspraktijkvorming, dat een kader schept voor school, leerling en bedrijf.

Wij betreuren het dat, hoewel het mbo in zijn geheel ontzien is in de bezuinigingen, er bezuinigd wordt op de kenniscentra met 16 miljoen euro. Ook betreuren wij het dat de uitgaven voor de overheidsprojecten ‘een Leven Lang Leren’ en ‘Erkenning Verworven Competenties (EVC)’ zijn gehalveerd, van bijna 30 naar 15 miljoen euro.

Het kabinet wil in het hoger onderwijs de basiskwaliteit verhogen, excellentie bevorderen en minder studenten laten uitvallen. Wij ondersteunen deze plannen van harte. Verder juichen wij het actieprogramma ‘Onderwijs en Ondernemerschap’ van harte toe.

Wij pleiten daarnaast voor profilering van de verschillende hogescholen. Hogescholen kunnen zich op die manier van elkaar onderscheiden en zich specialiseren, ook op het gebied van toegepast onderzoek. Daarnaast vinden wij diversiteit van groot belang, zoals duaal leren en associate degree. Gezien het toenemende aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs is flexibiliteit van belang. Voor alle onderwijstypen pleiten wij voor doorlopende leerwegen.

Wij steunen van harte de regeling afdrachtvermindering onderwijs, die door het kabinet is ingezet ter bevordering van de werkgelegenheid. Deze regeling stimuleert bedrijven om leerlingen, van vmbo tot en met hbo, in dienst te nemen.

Minder administratieve lasten
Het ministerie van Economische Zaken is samen met het ministerie van Financiën verantwoordelijk voor de reductie van regeldruk en administratieve lasten voor het bedrijfsleven in de gehele Rijksdienst. Dit wordt opgepakt door de Regiegroep Regeldruk. Het rijksbrede doel is om de administratieve lasten voor bedrijven in 2011 met 31,5% te verlagen (ten opzichte van 1 maart 2007). In het plan van aanpak 2007 – 2011 ‘Merkbaar minder regeldruk voor ondernemers!’ zijn de ambities neergelegd voor het verminderen van regeldruk voor bedrijven, waarmee in één programma administratieve lasten, toezichtslasten, vergunningen, nalevingskosten en dienstverlening voor bedrijven geïntegreerd worden aangepakt. De voornaamste acties in 2011 betreffen: Een verdere vermindering van de administratieve lasten met 6,5% ten opzichte van 2010. Dit vloeit voort uit de verdere toepassing van de Eigen Verklaring en voorziene inwerkingtreding van de Aanbestedingswet.

Visie Bouwend Nederland
Dit kabinet beloofde de regeldruk voor bedrijven te verminderen met 25%, maar is daar slechts gedeeltelijk in geslaagd. Enerzijds werd met succes in bestaande regels gesneden, maar lukte het niet om de groei aan nieuwe regels ingedamd te krijgen. Een volgend kabinet moet daarom strakker de regie over regeldruk houden en tegen bureaucratie optreden. Ondernemers zijn al jaren niet tevreden over de vermindering van regels. ‘Slim geregeld, goed verbonden’ (SGGV), een project in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst, is bedoeld om concrete knelpunten op te lossen in de informatieketens tussen overheden en bedrijven. Tijdens de vorige kabinetsperiode werden enkele concrete situaties aangepakt. Zo is een nieuw asbestvolgsysteem ontwikkeld waarmee arbeids- en milieuwetgeving eenvoudiger kan worden gehandhaafd. Ook is de voorbereidingsmodule voor het aanvragen van vergunningen ontwikkeld. Met deze module kan samen met de vergunningverlener worden gekomen tot een volledige aanvraag. Werken met deze module levert een aanzienlijke tijdswinst op. Bovendien voorkomt het veel irritatie bij alle bij de vergunningverlening betrokken partijen. Binnen de Stichting Bouwen met Winst werkt Bouwend Nederland mee aan de implementatie van de voorbereidingsmodule.

Stimuleren duurzaam kwaliteit
Om de veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid en bruikbaarheid van bouwwerken duurzaam te borgen en de milieubelasting te verminderen, wordt op nationaal niveau een minimumkwaliteitsniveau vastgesteld. Daarmee wordt bereikt dat voor alle partijen in de bouw dezelfde regels van toepassing zijn.

In 2012 zal een nieuw Bouwbesluit in werking treden. Door daarbij regels weg te nemen waarvoor de sector zelf de verantwoordelijkheid kan dragen, wordt de regeldruk verminderd. De eigen verantwoordelijkheid van private partijen voor de naleving van de bouwvoorschriften speelt daarin een sleutelrol. De aanbevelingen van de Commissie Dekker met betrekking tot een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid zullen in dit kader (verder) worden opgepakt en uitgewerkt. Daarbij ligt het zwaartepunt bij private kwaliteitsborging en een daarop toegesneden publieke toezichtstaak.

Visie Bouwend Nederland
Met de invoering van de omgevingsvergunning dit jaar en het toestaan van meer vergunningvrij bouwen, gaat Bouwend Nederland binnenkort een echte lastenvermindering ervaren. En daar komt volgend jaar nog een vereenvoudiging van het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit bij. Voorwaarde is wel dat de overheden – en zeker de gemeenten – verder blijven saneren in de regels en hun klanten nog beter gaan bedienen.

“Privaat wat kan, publiek wat moet! Vertrouwen en verantwoordelijkheid in het bouwproces”, dat is de leidraad in het rapport van de Commissie Dekker. En die blijft Bouwend Nederland van harte onderschrijven.

Als we naar de historie kijken, zien we een steeds grotere regeldruk ontstaan. De stoel van de ondernemer past de overheid slecht – zij moet vooral kaderstellend zijn, met regels die consistent en eenduidig zijn; dat is een kwestie van vertrouwen en verantwoordelijkheid. Wet- en regelgeving zijn lang niet altijd even goed uitvoerbaar en handhaafbaar, ondanks het feit dat dit wordt getoetst voor de introductie van die regelgeving. Nog steeds wordt nieuwe regelgeving te weinig zorgvuldig ingevoerd en is er te weinig oog voor implementatie van vaak Europese wet- en regelgeving, vaak worden zaken na behandeling in de Tweede Kamer nog eens extra gecompliceerd. Niet iedereen weet wat er nu precies geregeld is. Voorbeeld hiervan zijn de luchtkwaliteitseisen of de habitatrichtlijnen.

De figuur van het huidige bestemmingsplan werkt verstarrend. Het moet toch mogelijk zijn om met de spreekwoordelijke druk op de knop helder te krijgen welke eisen gelden in een bepaald gebied en dat de ontwikkeling van dat gebied niet onnodig belemmert door allerlei juridische procedures. De knelpunten zijn: de mate van gedetailleerdheid, het gebrek aan transparantie, het gebrek aan uniformiteit en de mogelijkheid voor lange beroepsprocedures. Een bestemmingsplan moet veel meer kaderstellend en transparant zijn. Met een overheid die heldere kaders stelt en een bouwpraktijk die integrale verantwoordelijkheid neemt, is het nodig om de professionaliteit van alle betrokkenen in het bouwproces te verhogen. Overheid en bouwpartners moeten gezamenlijk investeren in kennismanagement en in een ‘portal’ die digitaal toegang biedt tot alle verzamelde relevante juridische informatie die voor het bouwen in brede zin van belang is.

De invoering van de omgevingsvergunning in 2010 betekent een belangrijke vereenvoudiging en verbetering van de dienstverlening: 25 toestemmingsvereisten worden samengevoegd in één vergunning, waardoor de aanvrager nog maar te maken heeft met één aanvraag, één procedure, één integraal besluit en één bevoegd gezag. De komst van de omgevingsvergunning markeert daarmee een belangrijke mijlpaal in het terugdringen van de vergunninglast. Daarbij is echter nog vooral geredeneerd vanuit de bestaande context. De inhoudelijke toetsingskaders van de onderliggende wetten en regelingen blijven in stand en de indieningsvereisten blijven op hoofdlijnen dezelfde. Wel vindt er een belangrijke uniformering van die vereisten plaats. De toetsingskaders en eventueel wetten integreren moet de volgende stap zijn. Publieke belangen als veiligheid en milieu moeten daarbij natuurlijk gewaarborgd blijven.

Werkgelegenheid in de bouw- en infrasector
De bouw- en infrasector bevindt zich op dit moment in een economisch dal. De sector verwacht dat de recessie zich in 2011 stabiliseert en dat er in 2012 een voorzichtig herstel optreedt. Het komende jaar zal echter een zwaar jaar worden voor de sector. In januari 2009 waren er 169.101 mensen werkzaam in de sector. In augustus 2010 waren dat er nog 150.807: een daling van 10,8% in 20 maanden. Na jaren van tekorten op de arbeidsmarkt is er nu werkloosheid in de sector. Vooral het aantal jongeren is sterk teruggelopen. Veel van de mensen in de sector die werkloos zijn geworden zullen werk zoeken in andere sectoren. Wij hebben deze mensen echter weer nodig als de werkgelegenheid in de bouw en infra weer zal aantrekken.

Bouwend Nederland doet er zelf alles aan om in samenwerking met diverse partijen, waaronder vakbonden, overheden en andere werkgeversorganisaties, maatregelen te treffen om in deze problematiek te voorzien.

Eind 2009 heeft de bouwsector 64 miljoen euro gereserveerd voor het plan ‘Bouw door, Leer Verder’. Sociale partners willen hiermee stimuleren dat de instroom van BeroepsBegeleidendeLeerweg (BBL) leerlingen behouden blijft. Zittende medewerkers worden in de gelegenheid gesteld om, tegen lage kosten voor de werkgevers, scholing te volgen waardoor ruimte wordt gemaakt om leerlingen op te leiden.

De VNG en Bouwend Nederland evalueren de komende tijd de afspraken van het sectorarrangement jeugdwerkloosheid dat eind 2009 is afgesloten. Er wordt gesproken over de wijze waarop de samenwerking kan worden voortgezet, daarbij zijn zij voornemens aandacht te besteden aan het gezamenlijk bevorderen van de inzet van leerlingen.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland steunt van harte de crisismaatregelen ter versterking van de arbeidsmarkt. Wij zijn van mening dat een hoge (jeugd)werkloosheid met name in de bouw- en infrasector moet worden vermeden omdat daardoor de arbeidsmarktknelpunten op de middellange en lange termijn alleen maar nóg groter worden. Voor de korte termijn moeten wij ons blijven richten op het op peil houden van de instroom van leerlingen en het – daar waar mogelijk – behouden van mensen voor de sector in brede zin.

Woningmarkt
Het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en het Programmaministerie van Wonen, Wijken en Integratie (WWI) geven in hun begrotingen aan dat de steden de motor zijn van de Nederlandse economie. De aandacht blijft dan ook gericht op het stimuleren van krachtige, vitale en duurzame steden en versterking van hun (internationale) concurrentiepositie. Het Rijk en de grote gemeenten hebben in 2010 gezamenlijke prestatieafspraken gemaakt op het gebied van de stedelijke vernieuwing. Het beschikbare Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) voor de periode 2010-2014 wordt met ingang van 1 januari 2011 via het Gemeente- en Provinciefonds ter beschikking gesteld aan de steden.

De in 2007 gestarte Wijkenaanpak wordt voortgezet. Aan het begin van de kabinetsperiode heeft het kabinet 300 miljoen euro voor de wijkenaanpak beschikbaar gesteld. De gemeenten kunnen ook in 2011 deze middelen voor de 40 aandachtswijken aanwenden.

Het op peil houden van de woningbouw en doorstroming op de woningmarkt blijft onverminderd van belang, aangezien er door de groei van het aantal huishoudens tot 2020 nog ongeveer 500.000 woningen moeten worden bijgebouwd. Om de terugval in de woningbouw als gevolg van de economische crisis te beperken heeft het kabinet in 2009 en 2010 bijna 400 miljoen euro uitgetrokken. De uitvoering van de projecten die steun hebben gekregen loopt voor een belangrijk deel door in 2011. De onzekerheid over de woningbouwproductie in de komende jaren blijft groot en hangt in belangrijke mate af van het aantrekken van de economie en het consumentenvertrouwen.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland is verheugd over de door het ministerie genomen maatregelen om de stagnerende woningbouw te steunen, maar maakt zich ernstige zorgen over de realisatie van de woningbouwopgaven in de komende jaren, zowel wat betreft de nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad. Het persbericht over de begroting 2011 van het ministerie van WWI is wat dat betreft weinig vertrouwenwekkend. Het gaat volledig over de afbouw van de inburgeringsbudgetten. Er wordt geen woord gewijd aan de woningmarkt en de realisatie van de noodzakelijke nieuwbouwopgaven of de te maken kwaliteitsslag in de bestaande voorraad. Bouwend Nederland vraagt zich daarom af welke rol het programmaministerie WWI nog voor zichzelf ziet weggelegd op deze – voor de Nederlandse economie en samenleving zeer belangrijke – dossiers. Temeer omdat er, afgezien van het ISV-budget voor de periode 2010-2014 plus een beperkte subsidie voor energiebesparing, vanaf 2010 bij het ministerie nauwelijks nog geld beschikbaar is om de opgaven op het gebied van de woningmarkt te ondersteunen.

In de begroting geeft het ministerie aan dat de realisatie van de beleidsdoelen afhankelijk is van de “mate waarin de bij gebiedsontwikkeling en woningproductie betrokken partijen opgaven gezamenlijk aanpakken”. Bouwend Nederland is een voorstander van meer publiek-private samenwerking (PPS) bij gebiedsontwikkelingsprojecten, omdat dat kansen biedt om die projecten sneller, efficiënter en goedkoper uit te voeren. Dat laat onverlet dat er een aanzienlijke investeringsbijdrage van de overheid noodzakelijk blijft om de onrendabele toppen van het (als gevolg van het restrictieve ruimtelijke ordeningsbeleid) toenemend aantal binnenstedelijke gebiedsontwikkelingsprojecten af te dekken.

Bouwend Nederland vindt dat meer duidelijkheid moet worden gegeven over de wijze waarop de in de komende jaren de voorliggende woningbouwopgaven moet worden gerealiseerd. Daarvoor moet volgens Bouwend Nederland op z’n minst duidelijkheid zijn over de kwantitatieve doelstelling qua woningbouw, tevens over de systeemrol die het ministerie daarbij gaat vervullen en welke overige bijdrage het ministerie levert.

Achtergrondinformatie (verzorgd door de redactie van Infrasite)
Meer informatie (met links naar relevante nieuwsberichten, artikelen en documenten) vindt u op Infrasite
Commissie-Ruding wil stroomversnelling in private financiering van infra

Deltaprogramma aangeboden aan Tweede Kamer

Advies Dekker over aanpak regeldruk in de bouw

Bouw door, leer verder: 64mln voor werkgelegenheid bouw

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding

Auteur: Redactie Infrasite

Bron: Bouwend Nederland

Analyse rijksbegroting 2011 | Infrasite

Analyse rijksbegroting 2011

Bouwend Nederland heeft de rijksbegroting 2011 geanalyseerd op relevante bouwonderwerpen. Hieronder leest u de bevindingen.

Aanbestedingswet
Het Ministerie van EZ schrijft in haar persbericht bij de begroting dat het voorstel voor de nieuwe Aanbestedingswet is ingediend om MKB bedrijven een eerlijker kans te geven bij overheidsaanbestedingen. En ook wordt gesteld dat de nieuwe wet zorgt voor kostenbesparing voor de overheid en daarmee de belastingbetaler.

Bouwend Nederland vraagt zich af, in tegenstelling tot dit positieve bericht van het ministerie, waar in de aanbestedingswet de voordelen voor het MKB dan zijn te vinden.

Visie van Bouwend Nederland
Een groot bezwaar van het voorstel is namelijk dat het niet regelt wat geregeld moet worden. Want het voorstel stelt alleen regels – in hoofdzaak ontleend aan Europese richtlijnen – voor het aanbesteden van opdrachten boven de drempels en houdt weinig concreets in voor opdrachten beneden de drempel. Dat is een gemiste kans omdat van de totale waarde aan overheidsopdrachten – ongeveer 58 miljard Euro – bijna 40 miljard gemoeid is met opdrachten beneden de Europese drempels. Voor de aanbesteding van de meeste overheidsopdrachten, met name opdrachten voor het MKB, wordt dus niets geregeld. Dat betekent dat tussen aanbestedende diensten verschillen blijven (voort)bestaan over de manier waarop zij opdrachten beneden de drempel in de markt zetten, zowel wat betreft de gekozen aanbestedingswijze als op het punt van het eigenlijk verloop van de procedure. Daardoor hebben bedrijven per aanbesteder te maken hebben met steeds weer ander beleid en andere regels. Dat is voor alle bedrijven, en in het bijzonder het MKB, zeer ergerlijk.

De vrijheid van aanbesteders is het ministerie blijkbaar meer waard dan het ongemak dat daardoor voor ondernemers ontstaat.

Het in het vooruitzicht gestelde flankerend beleid in de vorm van ‘richtsnoeren diensten en leveringen’ en een ‘gids proportionaliteit’, zal de bestaande verschillen maar in beperkte mate kunnen verminderen, er nog even vanaf gezien dat dat beleid geen verplichtend karakter heeft.

Bouwend Nederland pleit voor uniformiteit in aanbestedingen door:

  • minder (van elkaar) verschillende regels van individuele aanbesteders, door in de wet meer te regelen over de aanbesteding van opdrachten beneden de drempel, alsmede
  • voor het te ontwikkelen flankerend beleid te bepalen dat dat door aanbestedende diensten in beginsel moet worden toegepast, uitzonderingsgevallen daargelaten (comply or explain).

Punten van overweging
De Eerste Kamer heeft in 2008 goedkeuring aan het eerste voorstel voor een aanbestedingswet onthouden omdat in dat voorstel te veel werd overgelaten aan lagere wetgeving, die de Eerste Kamer op het moment van behandeling van de wet – formeel – niet kende en waarop zij verder ook geen invloed had. De Eerste Kamer meende dat goedkeuring van de wet daarmee het karakter had van het geven van een blanco cheque aan de wetgever en verwierp het voorstel.

De Tweede Kamer verkeert met dit voorstel in een vergelijkbare positie. Veel hangt immers af van de vraag of met het te maken flankerend beleid de noodzakelijke uniformiteit in het aanbesteden van opdrachten beneden de drempel tot stand komt. En ook of er met dat beleid handvatten komen waarmee een aanbesteder het proportionaliteitsbeginsel op een juiste manier kan toepassen. Zolang de inhoud van het flankerend beleid niet is ontwikkeld en dat ook geen verplichtend karakter heeft, is het eigenlijk niet mogelijk een oordeel over de wet te geven. Doordat het karakter van het flankerend beleid onduidelijk is, rijst bovendien de vraag in hoeverre de Tweede Kamer zich met de inhoud van dat flankerend beleid zal kunnen bemoeien.

Bouwinvesteringen
Na de diepe recessie van vorig jaar volgt dit jaar een gematigd en aarzelend herstel met een geraamde economische groei van 1¾ procent. Onder invloed van een terugval in de internationale economische groei komt naar verwachting ook de Nederlandse bbp-groei in 2011 enigszins lager uit, op 1½ procent. Daarmee ligt het Nederlandse bbp-niveau aan het eind van de ramingsperiode nog altijd onder het niveau dat bereikt werd in de eerste helft van 2008, vlak voordat de kredietcrisis toesloeg. De voorziene economische groei is bijna geheel exportgedreven. De bedrijfsinvesteringen krabbelen voorzichtig uit het dal, maar herstel van de bouwinvesteringen laat nog even op zich wachten, zo blijkt uit de Macro Economische Verkenning 2011 (MEV2011) van het Centraal Planbureau (CPB).

Investeringen in bedrijfsgebouwen krimpen relatief sterk
Hoewel de bedrijfsinvesteringen dit jaar naar verwachting nog afnemen met 5½ procent is de daling beduidend minder dan de krimp van 18 procent vorig jaar. De daling van de investeringen dit jaar doet zich niet over de gehele linie voor. Zo is naar verwachting sprake van een beperkt groeiherstel bij machines en computers. De investeringen in bedrijfsgebouwen krimpen naar verwachting juist relatief sterk. De daling van de investeringen in bedrijfsgebouwen zette vorig jaar in, nadat ze in de twee daaraan voorafgaande jaren fors waren toegenomen. De groeiende leegstand van kantoor- en bedrijfsruimten die resulteerde na die forse toename, zet dit jaar een stevige rem op de investeringen in bedrijfsgebouwen. Verder is de interne benutting van de kantoor- en bedrijfsruimten binnen organisaties gedurende de economische crisis teruggelopen. Ook dat leidt tot lagere investeringen in bedrijfsgebouwen. Volgend jaar krimpen de investeringen in bedrijfsgebouwen nog licht en nemen de investeringen in machines, computers en vervoermiddelen vermoedelijk fors toe.

In 2009 zijn de investeringen in woningen met maar liefst 13,6 procent ingezakt, waarmee de grootste terugval in de woningbouw in 40 jaar tijd een feit werd. Met een geraamde daling van 7½ procent blijft de woningbouw ook in 2010 nog in het slop zitten, pas in 2011 wordt een licht herstel voorzien (3½ procent). Dit komt echter volledig voor rekening van de woningrenovatie en de overdrachtskosten vanwege de te verwachten opleving van het aantal verkooptransacties. De verwachting is dat het aantal bouwvergunningen in 2010 het dieptepunt zal hebben bereikt. Dit leidt ertoe dat de investeringen in nieuwbouwwoningen in 2010 met 8¾ procent zullen dalen. Ook in 2011 zit er nog geen schot in de nieuwbouwmarkt.

Hoewel het aantal verkochte nieuwbouwwoningen in het eerste halfjaar van 2010 vergeleken met het eerste halfjaar van 2009 bijna verdubbelde, vertaalt de aantrekkende vraag op de nieuwbouwmarkt zich nog niet gelijk in een opleving van de investeringen in woningen. De reden is dat nieuwbouwprojecten doorgaans pas van start gaan als zo’n 70 procent van de woningen verkocht zijn. Gerekend met een bouwtermijn van 1½ à 2 jaar kan het herstel dus nog wel even op zich laten wachten. Voorgenomen bezuinigingen bij (lagere) overheden kunnen tot een langduriger stagnatie leiden. Daarbij komen in diverse grote steden publiek gefinancierde bouwprojecten in gevaar, omdat grondverkopen van commerciële projecten stagneren en daarmee een belangrijke inkomstenbron opdroogt.

Onzekerheid over hypotheekrenteaftrek leidt tot uitstel koopbeslissing
De huizenprijzen blijven nu al een jaar lang min of meer stabiel en liggen nu ongeveer 5 procent lager dan het gemiddelde niveau in het topjaar 2008. Over het kalenderjaar 2009 bedroeg de daling gemiddeld genomen 3,3 procent. In de loop van 2010 zullen de prijzen naar verwachting nominaal niet verder dalen. Het aantal verkooptransacties lag in 2009 35 procent lager dan een jaar eerder. In 2010 wordt na aanvankelijke lichte opleving in het begin van het jaar per saldo toch enige verdere daling van het aantal verkochte woningen voorzien (-5 procent). Onzekerheid over de politieke ontwikkelingen met betrekking tot de hypotheekrenteaftrek ligt hier mede aan ten grondslag. In 2011 wordt een forse inhaalslag verwacht, ervan uitgaande dat tegen die tijd hierover meer duidelijkheid bestaat. Uit onderzoek blijkt dat 1,3 miljoen Nederlanders op een geschikt moment wachten om een huis te kopen. Momenteel stellen vele potentiële kopers deze beslissing uit vanwege de economische situatie en onzekerheid omtrent de fiscale faciliteiten.
infrasite_insert_image_1

Energiebesparing en duurzaam wonen
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor circa 30% van het landelijk energieverbruik. De bouwsector is dan ook een belangrijke partner van de overheid bij het realiseren van overheidsdoelstellingen op het gebied van energiebesparing en duurzaam bouwen. De rijksoverheid stimuleert middels het werkprogramma Schoon en Zuinig zowel in de bestaande bouw als in de nieuwbouw reductie van CO2-uitstoot alsmede energiebesparing en het gebruik van duurzame energie. Dat werkprogramma is erop gericht de doelstellingen te realiseren door middel van – in convenanten vastgelegde – vrijwillige afspraken met de marktpartijen.

Voor de bestaande bouw is het convenant ‘Meer Met Minder’ afgesloten, voor de nieuwbouw het convenant ‘Lenteakkoord’, voor de woningcorporaties het convenant ‘Energiebesparing in de corporatiesector’ en voor een aantal utiliteitsegmenten (onderwijshuisvesting, banken, verzekeraars, universitair medische centra)het convenant ‘Meerjarenafspraak energie-efficiency (MJA)’.

Voor nieuwe woningen wordt de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) per 1 januari 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6. Per 1 januari 2015 zal een verdere aanscherping naar 0,4 worden doorgevoerd als opmaat naar de energieneutrale nieuwbouwwoning vanaf 2020.Voor nieuwe utiliteitsgebouwen (kantoren, scholen, winkels en dergelijke) geldt een vergelijkbare aanscherping. Voor de bestaande bouw zal de verkenning naar mogelijkheden voor invoering van een verplichtend instrumentarium in 2011 worden voortgezet.

Visie Bouwend Nederland
Voor bouwbedrijven bieden de ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid en energiebesparing grote marktkansen. Het is natuurlijk primair aan de ondernemers zelf om op die kansen in te spelen. Bouwend Nederland ondersteunt de lidbedrijven daarin. De rijksoverheid heeft de afgelopen jaren beleid ontwikkeld en maatregelen ingevoerd om die ontwikkeling te stimuleren. De rijksbegroting voor 2011 bevat op dit vlak, buiten de al lang in het vat zittende aanscherping van de EPC voor nieuwbouw, niets nieuws. Wel wordt daarin bevestigd dat het Rijk de inzet, zoals die de afgelopen jaren tot stand is gekomen, in 2011 zal continueren.

Dat de markt voor energiebesparing en duurzaamheid een grote vlucht gaat nemen staat voor Bouwend Nederland (en vele anderen) wel vast. Het tempo waarin die ontwikkeling stap voor stap verder komt ligt tot nu toe wel erg laag. Om dat tempo op te schroeven, pleit Bouwend Nederland ervoor om de meerwaarde voor eigenaren van een woning of gebouw met een laag energieverbruik veel nadrukkelijker in beeld te brengen. Het verbeterde energielabel is daarvoor het geëigende instrument. In de huidige uitvoeringspraktijk kan het gebruik van het label echter makkelijk omzeild worden.

Gebiedsontwikkeling
Het ruimtelijke beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) is gericht op het realiseren van een duurzame ruimtelijke inrichting van Nederland. Daarvoor is een samenhangende, integrale gebiedsontwikkeling nodig, die is ingebed in (boven)regionaal afgestemde planontwikkeling. Het ruimtelijke beleid is vastgelegd in de Nota Ruimte. Het ministerie constateert dat klimaatverandering, duurzaamheid, regionale bevolkingskrimp en grootstedelijke problemen vragen om een actualisatie van het ruimtelijke beleid. Mede op basis van de in 2010 uitgevoerde Midterm Review van de Nota Ruimte is de Toekomstagenda Ruimte opgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze het nationale ruimtelijke beleid en uitvoering zullen worden aangepast. In 2011 zal het kabinet bezien hoe het, mede in het licht van de budgettaire krapte, hieraan vervolg aan wil geven.

De betrokkenheid van het Rijk bij gebiedsontwikkelingsprojecten van nationale betekenis is vastgelegd in het MIRT projectenboek. Alle daarin opgenomen gebiedsontwikkelingsprojecten (onder andere de 23 Nota Ruimte projecten en 6 Nieuwe Sleutel projecten) hebben een financiële bijdrage toegekend gekregen en zijn in uitvoering. Voor nieuwe gebiedsontwikkelingsprojecten is op de begroting van VROM geen budget voorzien.

Een aandachtspunt van het beleid is het verminderen van de leegstand van kantoren door het uitvoeren van het plan van aanpak kantoren, dat is opgesteld tijdens de kantorentop in mei 2010. De ruimtelijke en economische doelen van het nieuwe bedrijventerreinenbeleid zijn uitgewerkt in het eind 2009 tussen het rijk, provincies en gemeenten gesloten Convenant Bedrijventerreinen 2010-2030. In totaal hebben de ministeries van VROM en Economische Zaken (EZ) tot 2013 400 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de herstructurering van 6.500 hectare bedrijventerrein. Onder regie van de provincies wordt in regionaal verband gewerkt aan afspraken over regionale samenwerking en planning van nieuwe en de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland maakt zich grote zorgen over de, zoals het zich laat aanzien, komende uitholling van het ruimtelijke beleid en de betrokkenheid daarbij van het Rijk in de komende jaren. Nederland staat de komende jaren nog voor belangrijke en grote opgaven op het gebied van de ruimtelijke inrichting. Deze opgaven vragen om een blijvende inzet en betrokkenheid van het Rijk; beleidsmatig én financieel. Bouwend Nederland begrijpt dat het Rijk door de bezuinigingen de komende jaren scherpe keuzes zal moeten maken, maar waarschuwt voor de negatieve effecten voor de Nederlandse economie en samenleving, als noodzakelijke gebiedsontwikkelingsprojecten niet doorgaan of worden uitgesteld. Publieke investeringen blijven hierin noodzakelijk.

Bouwend Nederland ziet mogelijkheden om de Rijksbegroting te ontlasten door de betrokkenheid van private partijen bij gebiedsontwikkelingsprojecten aanzienlijk te vergroten. Om de investeringsbereidheid van private partijen (zoals pensioenfondsen) te stimuleren dient het rijk daarvoor aantrekkelijke kaders te scheppen. Daarbij dient er – veel meer dan nu het geval is – te worden ingezet op publiek-private samenwerking (PPS). Publieke investeringen blijven echter nodig om de opgaven op het gebied van de volkshuisvesting, duurzaamheid, (water)veiligheid, infrastructuur en natuur te kunnen realiseren.

Bouwend Nederland is zeer benieuwd naar de keuzes van het kabinet ten aanzien van de koers van het ruimtelijke beleid in de komende jaren. Het lijkt Bouwend Nederland hierbij niet zinvol om volledig af te stappen van het huidige beleid uit de Nota Ruimte, dat in principe een goed uitgangspunt biedt voor de (regionale) ruimtelijke inrichting van Nederland.

Infrastructuur
Voldoende capaciteit en kwaliteit van nationale, regionale en lokale wegen, spoorwegen en vaarwegen zijn van cruciaal belang voor onze economie. Dat vergt niet alleen duurzaam blijven investeren in het oplossen van knelpunten op korte termijn, maar ook blijven investeren in het op langere termijn onderhouden van die veilige, duurzame en efficiënte infrastructuur.

Analyse Infrafondsbegroting
De beschikbare budgetten voor aanleg en onderhoud van de rijksinfrastructuur in het Infrastructuurfonds schommelen de komende jaren in totaal rond de 8 miljard euro. Circa 40% daarvan wordt gebruikt voor het onderhouden van de Rijksinfrastructuur en financiering van het Agentschap Rijkswaterstaat.
infrasite_insert_image_2

Ook infrastructuur in teken van bezuinigingen
Bouwend Nederland betwist niet dat de overheidsfinanciën weer op orde moeten komen. Dit betekent dat er een samenhangend bezuinigingspakket moet komen dat de uitgaven beperkt, maar dat niet hindert om de weg naar economisch herstel en groei in te zetten. Het uiteindelijke pakket zal gericht moeten blijven op het versterken van de Nederlandse economie. Scherpe keuzes zullen ook gemaakt moeten worden op het gebied van mobiliteit en water. Maar terecht stelt de ambtelijke heroverwegingswerkgroep in haar advies aan het kabinet dat er wel blijvend geïnvesteerd moet worden in aanleg en met name beheer en onderhoud van infrastructuur: “Er zal eerder sprake zijn van ‘minder meer’ dan ‘minder’” en er moet nadrukkelijk gekeken worden naar mogelijkheden voor mee publiek-private samenwerking. De mobiliteitsbehoefte op weg, water en spoor én de behoefte aan een optimale bescherming tegen water neemt de komende jaren, crisis of geen crisis, sterk toe. Juist nu er voorlopig geen vorm van kilometerbeprijzing wordt verwacht is het zaak extra te investeren in infrastructuur om de toenemende mobiliteitsvraag bij een zich herstellende economie op te vangen en achterstanden uit het verleden in te lopen. Economisch herstel is daarbij gebaat.

Focus in aanleg, onderhoud en publiek privaat partnerschap
De bestaande infrastructuur wordt steeds intensiever gebruikt, waardoor het op peil houden van de kwaliteit steeds belangrijker wordt. Daar komt bij dat veel van de aanwezige kunstwerken gebouwd zijn in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw en nu toe zijn aan levensduurverlengend onderhoud of algehele vervanging. Voor het treffen van onderhoudsmaatregelen is onvoldoende budget aanwezig. Het kabinet constateert ten aanzien van beheer en onderhoud dat bij water, wegen en vaarwegen sprake is van een toenemende scheefgroei tussen het voldoen aan de kwaliteitsnormen en het benodigde budget. Bij het spoor wordt de eerstkomende jaren ook een tekort verwacht en na 2015 juist een overschot. Deze constatering is niet nieuw, maar werd vorig jaar bij de begroting ook al door Bouwend Nederland aangegeven. In plaats van daadkrachtig optreden om te zorgen dat de infrastructuur op orde komt, kondigt het ministerie nu aan dat er juist ‘efficiencykortingen’ zullen plaatsvinden op datzelfde beheer en onderhoud van structureel 70 miljoen euro per jaar. En dat terwijl de budgetten (zie ondertaande grafiek) vanaf 2010 al regulier afnemen.
infrasite_insert_image_3

Bij de extra bezuinigingen wordt ook functieverlies aangekondigd; verslechterende doorstroming, afnemend comfort en afnemende veiligheid. Een verkeerd signaal. We moeten niet terugvallen in de situatie die voormalig minister Karla Peijs bij haar aantreden in 2003 aantrof. Dat resulteerde in een miljarden kostende hersteloperatie die nu nog steeds niet is afgerond en bovendien ten koste ging van aanlegbudgetten. Juist nu er zoveel schoppen de grond in gaan om de broodnodige capaciteitsuitbreidingen te bewerkstelligen, moeten de onderhoudsbudgetten voor al die bestaande en extra kilometers spoor, vaarwegen en wegen voor de toekomst zeker worden gesteld. Het verlagen van de kwaliteit van de infrastructuur is daarvoor niet de oplossing. Het schetst een toekomstbeeld dat niet aan de burger kan worden uitgelegd, zoals een nieuw kanaal dat wordt gegraven, maar na enkele jaren gestremd raakt omdat er geen geld is om het te baggeren – of een toename van ongelukken op snelwegen omdat er geen budget is om de verlichting in te schakelen. Een fundamenteel onderzoek naar het anders organiseren en financieren van het beheer en onderhoud ligt in de rede. Zo kan tot een efficiëntere inzet van geld gekomen worden, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de mogelijkheden met het bedrijfsleven. De uitdaging is groot, maar de mogelijke opbrengsten voor de overheid en de maatschappij zijn vele malen groter.

Specifieke uitbreiding capaciteit
Een betere benutting van bestaande infrastructuur heeft op specifieke plekken haar maximum bereikt. Er is selectieve aanleg van nieuwe infrastructuur nodig voor een betere bereikbaarheid en beperking van de economische schade door reistijdverliezen. Bouwend Nederland acht elke besparing die niet zal leiden tot functieverbetering in de infrastructuur als niet reëel. Blijvend investeren in infrastructuur is de komende periode juist erg belangrijk om de weg naar economische groei in te zetten. Van de overheid wordt verwacht dat zij een consistent en op de toekomstgericht investeringsbeleid voert. De komende bezuinigingsronde zet de investeringen in de infrastructuur onder druk, terwijl ondanks de crisis de mobiliteitsgroei het hoogste scenario van de Nota Mobiliteit nu al heeft overtroffen.

Bovendien is er op dit moment vaak geen goed alternatief voor de overvolle wegen in de spits in termen van hoogwaardig en hoogfrequent openbaar vervoer, met name in de Randstad. Bestaande programma’s zoals benutting wegen (waaronder de spoedwetprojecten), de crisis- en herstelwetprojecten, het programma hoogfrequent spoor en de MobiliteitsAanpak zijn hard nodig. Het loslaten van de daarin gestelde doelen is welvaartsverlagend en vertraagt de snelheid van het economisch herstel. Aangezien ook een invoering van prijsbeleid op korte termijn niet haalbaar lijkt, ziet Bouwend Nederland de noodzaak tot het juist op peil houden van de investeringen en de gestelde doelen voor bereikbaarheid, milieu en (verkeers-)veiligheid. Het signaal dat voor de spoedaanpakprojecten onverlet geldt dat in mei 2011 30 besluiten, 30 schoppen in de grond en 10 openstellingen zijn gerealiseerd, is een uitstekend streven waaraan ook de infrabouwsector hard meewerkt.

Publiek-Privaat Partnerschap
De infrabouwsector kan en wil een meer dienstverlenende bijdrage leveren aan de opgaven in de infrastructuur door inbreng van kennis, expertise, hoogwaardige producten, diensten en creatieve oplossingen voor complexe vraagstukken. Bekostiging en financiering van die maatschappelijk noodzakelijke investeringen hoeft niet door de overheid alleen plaats te vinden. Juist in de komende jaren, die in het teken staan van bezuinigingen, biedt publiek-private samenwerking (PPS) een langdurig perspectief. Onder de juiste voorwaarden, die door de overheid zelf kunnen worden gesteld, biedt infrastructuur een aantrekkelijke investering voor private partijen, zoals ook de Commissie Ruding in 2008 uitgebreid heeft onderzocht en aangetoond. De overheid wordt opgeroepen om door middel van meer publiek-privaat partnerschap in ontwerp, uitvoering, financiering en onderhoud van infrastructuur de begroting te ontlasten en toch snel van de baten van een kwalitatief goede uitbreiding van infrastructuur te profiteren. Bouwend Nederland is altijd een warm voorstander geweest van meer en bredere toepassing van PPS in de infrastructuur. Op dit moment liggen voor de komende jaren bij het Rijk circa 20 potentiële PPS-projecten klaar voor besluitvorming of onderzoek naar PPS-meerwaarde. Bouwend Nederland ziet het alternatief ‘meer PPS’ als een uitstekende maatregel.

Water
Speciale aandacht in deze begroting wordt besteed aan water, en meer in het bijzonder het Deltaprogramma. In het Deltaprogramma staat dat de huidige bescherming van Nederland tegen het water niet helemaal op orde is. Ook de beschikbaarheid van voldoende zoetwater krijgt volop aandacht. Bouwend Nederland verwacht van de Deltacommissaris dat hij voor 2015 aan het kabinet voorstellen presenteert hoe Nederland het beste kan worden beschermd – met het bijbehorende financiële plaatje. Bouwend Nederland maakt zich zorgen dat er onvoldoende aandacht zal zijn voor de belangrijke taak die gemeenten hebben in het verwerken van hemelwater en de grote vervanging van het bestaande rioolstelsel. En ook gemeenten krijgen grote bezuinigingen op hun begrotingen. Zowel voor als achter de dijk is een waterprobleem dat de overheid niet alleen kan oplossen, maar wel in nauwe samenwerking met onder andere het (lokale) bedrijfsleven.

Instroom vergroten en onderwijskwaliteit verbeteren in de sector
De bouw- en infrasector bevindt zich op het moment in een economisch dal. De eerste tekenen van economisch herstel dienen zich voor een aantal sectoren al aan, maar de grote vraag is wanneer dat ook voor de bouw- en infrasector geldt. Naar verwachting zal de recessie zich voor de bouw- en infrasector in 2011 stabiliseren en zal er in 2012 een voorzichtig herstel optreden. Uit cijfers blijkt dat in januari 2009 169.101 mensen werkzaam waren in de sector. In augustus 2010 waren dat er nog 150.807: een daling van 10,8% in 20 maanden.

Vooral het aantal jongeren in de bouw is sterk teruggelopen. Dit is het gevolg van enerzijds uitstroom en anderzijds verminderde instroom. Werklozen in de bouw gaan in een andere sector aan de slag. En minder jongeren kiezen voor een opleiding in de bouw of infra. Bedrijven hebben gewoonweg te weinig werk om leerlingen te kunnen opleiden. Maar als de economie weer aantrekt hebben we deze mensen weer hard nodig. Ook vanwege de vergrijzing in de sector. Bouwend Nederland zet daarom in op activiteiten om de instroom van jongeren op peil te houden. Daarnaast zetten wij in op verbetering van de kwaliteit van het beroepsonderwijs. Juist nu, als investering in de toekomst.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland staat geheel achter de visie van het kabinet om de kwaliteit van het onderwijs en de aansluiting met het bedrijfsleven te verbeteren. Wij steunen het kabinetsplan om wetenschap en techniek in het basisonderwijs te bevorderen door middel van de uitvoering van het ‘Masterplan Ruimte voor Talent, ruimte voor wetenschap en techniek’. Wij vinden het belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd kennis maken met (bouw)techniek. Deze lijn zouden wij graag zien doorgaan in het voortgezet onderwijs. Wij zouden graag meer aandacht willen voor de ‘technasia’, waar leerlingen zich kunnen voorbereiden op een beroep in de (bouw)technische sector.

Vanzelfsprekend zijn wij voorstanders van het terugdringen van het aantal leerlingen dat zonder startkwalificatie de school verlaat. Wij vinden dat onze, door de sector bekostigde, opleidingsbedrijven een grotere rol zouden moeten spelen in trajecten zoals het VM2, waar leerlingen in een zesjarig traject een startkwalificatie op MBO-niveau 2 (Beroepsopleidende Leerweg) kunnen behalen. Dit om te voorkomen dat het leerlingen aan het einde van dit traject te weinig kennis en vaardigheden bezitten om aan de slag te kunnen gaan in onze bedrijven. Daarnaast vinden wij dat de opleidingsbedrijven in de bouw en infra verantwoordelijk moeten blijven voor de beroepspraktijkvorming in de BeroepsBegeleidendeLeerweg-opleiding, ook binnen het Vakcollege.

Wij steunen van harte de regeling afdrachtvermindering onderwijs, die door het kabinet is ingezet ter bevordering van de werkgelegenheid. Deze regeling stimuleert onze bedrijven om leerlingen in dienst te nemen .

Veel van onze toekomstige werknemers komen uit het middelbaar beroepsonderwijs. Wij volgen de ontwikkelingen in het mbo dan ook nauwlettend. Wij hopen op verbetering van kwaliteit door uniformering van examens. Wij ondersteunen het protocol voor de beroepspraktijkvorming, dat een kader schept voor school, leerling en bedrijf.

Wij betreuren het dat, hoewel het mbo in zijn geheel ontzien is in de bezuinigingen, er bezuinigd wordt op de kenniscentra met 16 miljoen euro. Ook betreuren wij het dat de uitgaven voor de overheidsprojecten ‘een Leven Lang Leren’ en ‘Erkenning Verworven Competenties (EVC)’ zijn gehalveerd, van bijna 30 naar 15 miljoen euro.

Het kabinet wil in het hoger onderwijs de basiskwaliteit verhogen, excellentie bevorderen en minder studenten laten uitvallen. Wij ondersteunen deze plannen van harte. Verder juichen wij het actieprogramma ‘Onderwijs en Ondernemerschap’ van harte toe.

Wij pleiten daarnaast voor profilering van de verschillende hogescholen. Hogescholen kunnen zich op die manier van elkaar onderscheiden en zich specialiseren, ook op het gebied van toegepast onderzoek. Daarnaast vinden wij diversiteit van groot belang, zoals duaal leren en associate degree. Gezien het toenemende aantal studenten in het hoger beroepsonderwijs is flexibiliteit van belang. Voor alle onderwijstypen pleiten wij voor doorlopende leerwegen.

Wij steunen van harte de regeling afdrachtvermindering onderwijs, die door het kabinet is ingezet ter bevordering van de werkgelegenheid. Deze regeling stimuleert bedrijven om leerlingen, van vmbo tot en met hbo, in dienst te nemen.

Minder administratieve lasten
Het ministerie van Economische Zaken is samen met het ministerie van Financiën verantwoordelijk voor de reductie van regeldruk en administratieve lasten voor het bedrijfsleven in de gehele Rijksdienst. Dit wordt opgepakt door de Regiegroep Regeldruk. Het rijksbrede doel is om de administratieve lasten voor bedrijven in 2011 met 31,5% te verlagen (ten opzichte van 1 maart 2007). In het plan van aanpak 2007 – 2011 ‘Merkbaar minder regeldruk voor ondernemers!’ zijn de ambities neergelegd voor het verminderen van regeldruk voor bedrijven, waarmee in één programma administratieve lasten, toezichtslasten, vergunningen, nalevingskosten en dienstverlening voor bedrijven geïntegreerd worden aangepakt. De voornaamste acties in 2011 betreffen: Een verdere vermindering van de administratieve lasten met 6,5% ten opzichte van 2010. Dit vloeit voort uit de verdere toepassing van de Eigen Verklaring en voorziene inwerkingtreding van de Aanbestedingswet.

Visie Bouwend Nederland
Dit kabinet beloofde de regeldruk voor bedrijven te verminderen met 25%, maar is daar slechts gedeeltelijk in geslaagd. Enerzijds werd met succes in bestaande regels gesneden, maar lukte het niet om de groei aan nieuwe regels ingedamd te krijgen. Een volgend kabinet moet daarom strakker de regie over regeldruk houden en tegen bureaucratie optreden. Ondernemers zijn al jaren niet tevreden over de vermindering van regels. ‘Slim geregeld, goed verbonden’ (SGGV), een project in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst, is bedoeld om concrete knelpunten op te lossen in de informatieketens tussen overheden en bedrijven. Tijdens de vorige kabinetsperiode werden enkele concrete situaties aangepakt. Zo is een nieuw asbestvolgsysteem ontwikkeld waarmee arbeids- en milieuwetgeving eenvoudiger kan worden gehandhaafd. Ook is de voorbereidingsmodule voor het aanvragen van vergunningen ontwikkeld. Met deze module kan samen met de vergunningverlener worden gekomen tot een volledige aanvraag. Werken met deze module levert een aanzienlijke tijdswinst op. Bovendien voorkomt het veel irritatie bij alle bij de vergunningverlening betrokken partijen. Binnen de Stichting Bouwen met Winst werkt Bouwend Nederland mee aan de implementatie van de voorbereidingsmodule.

Stimuleren duurzaam kwaliteit
Om de veiligheid, gezondheid, energiezuinigheid en bruikbaarheid van bouwwerken duurzaam te borgen en de milieubelasting te verminderen, wordt op nationaal niveau een minimumkwaliteitsniveau vastgesteld. Daarmee wordt bereikt dat voor alle partijen in de bouw dezelfde regels van toepassing zijn.

In 2012 zal een nieuw Bouwbesluit in werking treden. Door daarbij regels weg te nemen waarvoor de sector zelf de verantwoordelijkheid kan dragen, wordt de regeldruk verminderd. De eigen verantwoordelijkheid van private partijen voor de naleving van de bouwvoorschriften speelt daarin een sleutelrol. De aanbevelingen van de Commissie Dekker met betrekking tot een heldere verdeling van verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid zullen in dit kader (verder) worden opgepakt en uitgewerkt. Daarbij ligt het zwaartepunt bij private kwaliteitsborging en een daarop toegesneden publieke toezichtstaak.

Visie Bouwend Nederland
Met de invoering van de omgevingsvergunning dit jaar en het toestaan van meer vergunningvrij bouwen, gaat Bouwend Nederland binnenkort een echte lastenvermindering ervaren. En daar komt volgend jaar nog een vereenvoudiging van het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit bij. Voorwaarde is wel dat de overheden – en zeker de gemeenten – verder blijven saneren in de regels en hun klanten nog beter gaan bedienen.

“Privaat wat kan, publiek wat moet! Vertrouwen en verantwoordelijkheid in het bouwproces”, dat is de leidraad in het rapport van de Commissie Dekker. En die blijft Bouwend Nederland van harte onderschrijven.

Als we naar de historie kijken, zien we een steeds grotere regeldruk ontstaan. De stoel van de ondernemer past de overheid slecht – zij moet vooral kaderstellend zijn, met regels die consistent en eenduidig zijn; dat is een kwestie van vertrouwen en verantwoordelijkheid. Wet- en regelgeving zijn lang niet altijd even goed uitvoerbaar en handhaafbaar, ondanks het feit dat dit wordt getoetst voor de introductie van die regelgeving. Nog steeds wordt nieuwe regelgeving te weinig zorgvuldig ingevoerd en is er te weinig oog voor implementatie van vaak Europese wet- en regelgeving, vaak worden zaken na behandeling in de Tweede Kamer nog eens extra gecompliceerd. Niet iedereen weet wat er nu precies geregeld is. Voorbeeld hiervan zijn de luchtkwaliteitseisen of de habitatrichtlijnen.

De figuur van het huidige bestemmingsplan werkt verstarrend. Het moet toch mogelijk zijn om met de spreekwoordelijke druk op de knop helder te krijgen welke eisen gelden in een bepaald gebied en dat de ontwikkeling van dat gebied niet onnodig belemmert door allerlei juridische procedures. De knelpunten zijn: de mate van gedetailleerdheid, het gebrek aan transparantie, het gebrek aan uniformiteit en de mogelijkheid voor lange beroepsprocedures. Een bestemmingsplan moet veel meer kaderstellend en transparant zijn. Met een overheid die heldere kaders stelt en een bouwpraktijk die integrale verantwoordelijkheid neemt, is het nodig om de professionaliteit van alle betrokkenen in het bouwproces te verhogen. Overheid en bouwpartners moeten gezamenlijk investeren in kennismanagement en in een ‘portal’ die digitaal toegang biedt tot alle verzamelde relevante juridische informatie die voor het bouwen in brede zin van belang is.

De invoering van de omgevingsvergunning in 2010 betekent een belangrijke vereenvoudiging en verbetering van de dienstverlening: 25 toestemmingsvereisten worden samengevoegd in één vergunning, waardoor de aanvrager nog maar te maken heeft met één aanvraag, één procedure, één integraal besluit en één bevoegd gezag. De komst van de omgevingsvergunning markeert daarmee een belangrijke mijlpaal in het terugdringen van de vergunninglast. Daarbij is echter nog vooral geredeneerd vanuit de bestaande context. De inhoudelijke toetsingskaders van de onderliggende wetten en regelingen blijven in stand en de indieningsvereisten blijven op hoofdlijnen dezelfde. Wel vindt er een belangrijke uniformering van die vereisten plaats. De toetsingskaders en eventueel wetten integreren moet de volgende stap zijn. Publieke belangen als veiligheid en milieu moeten daarbij natuurlijk gewaarborgd blijven.

Werkgelegenheid in de bouw- en infrasector
De bouw- en infrasector bevindt zich op dit moment in een economisch dal. De sector verwacht dat de recessie zich in 2011 stabiliseert en dat er in 2012 een voorzichtig herstel optreedt. Het komende jaar zal echter een zwaar jaar worden voor de sector. In januari 2009 waren er 169.101 mensen werkzaam in de sector. In augustus 2010 waren dat er nog 150.807: een daling van 10,8% in 20 maanden. Na jaren van tekorten op de arbeidsmarkt is er nu werkloosheid in de sector. Vooral het aantal jongeren is sterk teruggelopen. Veel van de mensen in de sector die werkloos zijn geworden zullen werk zoeken in andere sectoren. Wij hebben deze mensen echter weer nodig als de werkgelegenheid in de bouw en infra weer zal aantrekken.

Bouwend Nederland doet er zelf alles aan om in samenwerking met diverse partijen, waaronder vakbonden, overheden en andere werkgeversorganisaties, maatregelen te treffen om in deze problematiek te voorzien.

Eind 2009 heeft de bouwsector 64 miljoen euro gereserveerd voor het plan ‘Bouw door, Leer Verder’. Sociale partners willen hiermee stimuleren dat de instroom van BeroepsBegeleidendeLeerweg (BBL) leerlingen behouden blijft. Zittende medewerkers worden in de gelegenheid gesteld om, tegen lage kosten voor de werkgevers, scholing te volgen waardoor ruimte wordt gemaakt om leerlingen op te leiden.

De VNG en Bouwend Nederland evalueren de komende tijd de afspraken van het sectorarrangement jeugdwerkloosheid dat eind 2009 is afgesloten. Er wordt gesproken over de wijze waarop de samenwerking kan worden voortgezet, daarbij zijn zij voornemens aandacht te besteden aan het gezamenlijk bevorderen van de inzet van leerlingen.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland steunt van harte de crisismaatregelen ter versterking van de arbeidsmarkt. Wij zijn van mening dat een hoge (jeugd)werkloosheid met name in de bouw- en infrasector moet worden vermeden omdat daardoor de arbeidsmarktknelpunten op de middellange en lange termijn alleen maar nóg groter worden. Voor de korte termijn moeten wij ons blijven richten op het op peil houden van de instroom van leerlingen en het – daar waar mogelijk – behouden van mensen voor de sector in brede zin.

Woningmarkt
Het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) en het Programmaministerie van Wonen, Wijken en Integratie (WWI) geven in hun begrotingen aan dat de steden de motor zijn van de Nederlandse economie. De aandacht blijft dan ook gericht op het stimuleren van krachtige, vitale en duurzame steden en versterking van hun (internationale) concurrentiepositie. Het Rijk en de grote gemeenten hebben in 2010 gezamenlijke prestatieafspraken gemaakt op het gebied van de stedelijke vernieuwing. Het beschikbare Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) voor de periode 2010-2014 wordt met ingang van 1 januari 2011 via het Gemeente- en Provinciefonds ter beschikking gesteld aan de steden.

De in 2007 gestarte Wijkenaanpak wordt voortgezet. Aan het begin van de kabinetsperiode heeft het kabinet 300 miljoen euro voor de wijkenaanpak beschikbaar gesteld. De gemeenten kunnen ook in 2011 deze middelen voor de 40 aandachtswijken aanwenden.

Het op peil houden van de woningbouw en doorstroming op de woningmarkt blijft onverminderd van belang, aangezien er door de groei van het aantal huishoudens tot 2020 nog ongeveer 500.000 woningen moeten worden bijgebouwd. Om de terugval in de woningbouw als gevolg van de economische crisis te beperken heeft het kabinet in 2009 en 2010 bijna 400 miljoen euro uitgetrokken. De uitvoering van de projecten die steun hebben gekregen loopt voor een belangrijk deel door in 2011. De onzekerheid over de woningbouwproductie in de komende jaren blijft groot en hangt in belangrijke mate af van het aantrekken van de economie en het consumentenvertrouwen.

Visie Bouwend Nederland
Bouwend Nederland is verheugd over de door het ministerie genomen maatregelen om de stagnerende woningbouw te steunen, maar maakt zich ernstige zorgen over de realisatie van de woningbouwopgaven in de komende jaren, zowel wat betreft de nieuwbouw als de bestaande woningvoorraad. Het persbericht over de begroting 2011 van het ministerie van WWI is wat dat betreft weinig vertrouwenwekkend. Het gaat volledig over de afbouw van de inburgeringsbudgetten. Er wordt geen woord gewijd aan de woningmarkt en de realisatie van de noodzakelijke nieuwbouwopgaven of de te maken kwaliteitsslag in de bestaande voorraad. Bouwend Nederland vraagt zich daarom af welke rol het programmaministerie WWI nog voor zichzelf ziet weggelegd op deze – voor de Nederlandse economie en samenleving zeer belangrijke – dossiers. Temeer omdat er, afgezien van het ISV-budget voor de periode 2010-2014 plus een beperkte subsidie voor energiebesparing, vanaf 2010 bij het ministerie nauwelijks nog geld beschikbaar is om de opgaven op het gebied van de woningmarkt te ondersteunen.

In de begroting geeft het ministerie aan dat de realisatie van de beleidsdoelen afhankelijk is van de “mate waarin de bij gebiedsontwikkeling en woningproductie betrokken partijen opgaven gezamenlijk aanpakken”. Bouwend Nederland is een voorstander van meer publiek-private samenwerking (PPS) bij gebiedsontwikkelingsprojecten, omdat dat kansen biedt om die projecten sneller, efficiënter en goedkoper uit te voeren. Dat laat onverlet dat er een aanzienlijke investeringsbijdrage van de overheid noodzakelijk blijft om de onrendabele toppen van het (als gevolg van het restrictieve ruimtelijke ordeningsbeleid) toenemend aantal binnenstedelijke gebiedsontwikkelingsprojecten af te dekken.

Bouwend Nederland vindt dat meer duidelijkheid moet worden gegeven over de wijze waarop de in de komende jaren de voorliggende woningbouwopgaven moet worden gerealiseerd. Daarvoor moet volgens Bouwend Nederland op z’n minst duidelijkheid zijn over de kwantitatieve doelstelling qua woningbouw, tevens over de systeemrol die het ministerie daarbij gaat vervullen en welke overige bijdrage het ministerie levert.

Achtergrondinformatie (verzorgd door de redactie van Infrasite)
Meer informatie (met links naar relevante nieuwsberichten, artikelen en documenten) vindt u op Infrasite
Commissie-Ruding wil stroomversnelling in private financiering van infra

Deltaprogramma aangeboden aan Tweede Kamer

Advies Dekker over aanpak regeldruk in de bouw

Bouw door, leer verder: 64mln voor werkgelegenheid bouw

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Neem nu een Infrasite Premium abonnement voor € 12,- per maand.

ABONNEREn

Auteur: Redactie Infrasite

Bron: Bouwend Nederland