Septembercirculaire: groei van het gemeentefonds en provinciefonds

Foto: Ivo Ketelaar

Op Prinsjesdag zijn in de septembercirculaire de nieuwe cijfers bekend gemaakt over de ontwikkeling van het gemeentefonds en het provinciefonds. De groei van de fondsen wordt in 2019 neerwaarts en in 2020 opwaarts bijgesteld. Voor 2021 en 2022 zullen de fondsen meer groeien dan eerder werd verwacht.

Het gemeentefonds en het provinciefonds zijn belangrijke inkomstenbronnen voor gemeenten en provincies. De grootte van de fondsen krimpen of groeien mee met hetzelfde percentage als de rijksuitgaven, deze beweging heet accres.

Dit jaar zal het gemeentefonds met 1,1 miljard euro groeien, tot 31,2 miljard euro. De groei is 218 miljoen euro lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar zal het gemeentefonds met 1,2 miljard euro groeien, de groei is dan 409 miljoen euro hoger dan verwacht. Ook het provinciefonds groeit, dit jaar met 149 miljoen euro tot 2,5 miljard euro, de groei is 30 miljoen lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar groeit het provinciefonds met 115 miljoen euro. De groei is dan 39 miljoen euro hoger dan verwacht. Voor 2021 en 2022 laten de accressen ook een positief effect zien.

Minder uitgaven

De neerwaartse bijstelling voor 2019 komt doordat het Rijk dit jaar naar verwachting minder gaat uitgeven dan vorig jaar werd geraamd. Dat heeft te maken met aanpassingen in het investeringsritme van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en het ministerie van Defensie en door het Pensioenakkoord en door kasschuiven op de Rijksbegroting. Het woningmarktpakket (circa 1 miljard euro) leidt tot een opwaartse bijstelling van het accres vanaf 2020.

Schommelingen

Om te zorgen voor meer stabiele inkomsten voor gemeenten en provincies hebben het kabinet, de VNG en het IPO bij de start van deze kabinetsperiode afspraken gemaakt. Toch hebben gemeenten -en in minder mate provincies- nog steeds te maken met schommelende inkomsten, bijvoorbeeld door onderbesteding bij het Rijk. Dit zorgt ervoor dat gemeenten pas na het opstellen van hun begroting worden geconfronteerd met bijstellingen. Daarnaast gaan gemeenten in hun begroting verschillend om met het beschikbaar komen van de nieuwste accresramingen.

Evaluatie

De komende periode wordt de normeringsystematiek opnieuw geëvalueerd. Hierbij wordt ook gekeken naar meer stabiliteit. Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het Rijk, de VNG, het IPO en externe deskundigen rapporteert haar bevindingen in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar van 2020. Op basis van de evaluatie worden varianten uitgewerkt voor de normering van de fondsen vanaf 2022. In de tussentijd is het kabinet bereid om voor 2021 en 2021 te kijken of er maatregelen genomen kunnen worden om schommelingen te voorkomen of te dempen.

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Profiteer nu van de introductieaanbieding voor € 10,- per maand.

Bekijk de aanbieding

Auteur: Redactie Infrasite

Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Septembercirculaire: groei van het gemeentefonds en provinciefonds | Infrasite

Septembercirculaire: groei van het gemeentefonds en provinciefonds

Foto: Ivo Ketelaar

Op Prinsjesdag zijn in de septembercirculaire de nieuwe cijfers bekend gemaakt over de ontwikkeling van het gemeentefonds en het provinciefonds. De groei van de fondsen wordt in 2019 neerwaarts en in 2020 opwaarts bijgesteld. Voor 2021 en 2022 zullen de fondsen meer groeien dan eerder werd verwacht.

Het gemeentefonds en het provinciefonds zijn belangrijke inkomstenbronnen voor gemeenten en provincies. De grootte van de fondsen krimpen of groeien mee met hetzelfde percentage als de rijksuitgaven, deze beweging heet accres.

Dit jaar zal het gemeentefonds met 1,1 miljard euro groeien, tot 31,2 miljard euro. De groei is 218 miljoen euro lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar zal het gemeentefonds met 1,2 miljard euro groeien, de groei is dan 409 miljoen euro hoger dan verwacht. Ook het provinciefonds groeit, dit jaar met 149 miljoen euro tot 2,5 miljard euro, de groei is 30 miljoen lager dan eerder werd verwacht. Volgend jaar groeit het provinciefonds met 115 miljoen euro. De groei is dan 39 miljoen euro hoger dan verwacht. Voor 2021 en 2022 laten de accressen ook een positief effect zien.

Minder uitgaven

De neerwaartse bijstelling voor 2019 komt doordat het Rijk dit jaar naar verwachting minder gaat uitgeven dan vorig jaar werd geraamd. Dat heeft te maken met aanpassingen in het investeringsritme van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, en het ministerie van Defensie en door het Pensioenakkoord en door kasschuiven op de Rijksbegroting. Het woningmarktpakket (circa 1 miljard euro) leidt tot een opwaartse bijstelling van het accres vanaf 2020.

Schommelingen

Om te zorgen voor meer stabiele inkomsten voor gemeenten en provincies hebben het kabinet, de VNG en het IPO bij de start van deze kabinetsperiode afspraken gemaakt. Toch hebben gemeenten -en in minder mate provincies- nog steeds te maken met schommelende inkomsten, bijvoorbeeld door onderbesteding bij het Rijk. Dit zorgt ervoor dat gemeenten pas na het opstellen van hun begroting worden geconfronteerd met bijstellingen. Daarnaast gaan gemeenten in hun begroting verschillend om met het beschikbaar komen van de nieuwste accresramingen.

Evaluatie

De komende periode wordt de normeringsystematiek opnieuw geëvalueerd. Hierbij wordt ook gekeken naar meer stabiliteit. Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van het Rijk, de VNG, het IPO en externe deskundigen rapporteert haar bevindingen in het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar van 2020. Op basis van de evaluatie worden varianten uitgewerkt voor de normering van de fondsen vanaf 2022. In de tussentijd is het kabinet bereid om voor 2021 en 2021 te kijken of er maatregelen genomen kunnen worden om schommelingen te voorkomen of te dempen.

U las zojuist één van de gratis premium artikelen

Onbeperkt lezen? Neem nu een Infrasite Premium abonnement voor € 12,- per maand.

ABONNEREn

Auteur: Redactie Infrasite

Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties