Lightrail

Lightrail (ook: light rail of lichte rail) is een categorie van railsystemen die gekenmerkt wordt door "lichte" eigenschappen. Dit in tegenstelling tot heavyrail (heavy rail of zware rail), dat gekenmerkt wordt door "zware" eigenschappen. Het woord lightrail kan in de beleidsvorming gebruikt worden bij projecten waarvan de preciese systeemeigenschappen nog ingevuld moeten worden. Soms wordt lightrail als synoniem gebruikt voor tramtrein (zie aldaar).

Systemen die tot lightrail gerekend worden:

  • Tram
  • Sneltram
  • Tramtrein
  • Lokaalspoorweg
  • Railbus

Oorsprong

Lokaalspoorwegen

Het ideaal van een lichtere en goedkopere railtechniek voor het bieden van regionale verbindingen stamt al uit het begin van de twintigste eeuw. Om dit ideaal mogelijk te maken is speciale wetgeving gemaakt voor "locaalspoorwegen" en interlocale tramwegen. In de periode 1900 – 1914 werden tientallen van dergelijke lijnen aangelegd. De meeste lijnen lagen op relaties waar nauwelijks vervoervraag was en zijn in de daar op volgende decennia weggeconcurreerd door het wegverkeer. De resterende lijnen zijn na de Tweede Wereldoorlog opgenomen in de netwerken van NS en stadstrambedrijven waarmee het fenomeen lokaalspoorweg uit het zicht verdween. Maar de wetgeving over lokaalspoorwegen is nog steeds geldig.

Michellines en railbussen

In de jaren ’30 van de twintigste eeuw werd op de spoorwegen geëxperimenteerd met de toen nieuwe technieken dieselmotor en rubberbanden. In Frankrijk was bandenfabrikant Michellin hierin een belangrijke partij, wat leidde tot de bijnaam Michelline voor railbus. In de jaren ’50 werden dergelijke voertuigen in (onder meer) Duitsland massaal ingezet om lokaalspoorwegen van de ondergang te redden. De Deutsche Bundesbahn liet hiertoe een materieeltype ontwikkelen die zowel uiterlijk als qua techniek sterk op een bus lijkt. Helaas is dit materieeltype ook bij een aantal ongevallen betrokken geweest waarbij bleek dat de lichte constructie aan haar inzittenden weinig bescherming bood.

Stadtbahn

In de jaren ’60 stonden trambedrijven in het Duitse Ruhrgebied voor de opgave de toenemende verstedelijking te volgen. Een gebruikelijke benadering was de tram te vervangen door metro maar dat was erg duur. Als alternatief ontwikkelden zij een hybride vorm tussen tram en metro, die wij als sneltram zouden aanduiden. De voertuigen waren groter en sneller dan een stadstram maar konden wel op straat rijden. Zij konden aan een hoog (metro)perron halteren maar beschikten ook over treden om mensen vanaf straatniveau te laten instappen. De hybride vorm was bedoeld om een gefaseerde overgang van tram naar metro mogelijk te maken maar uiteindelijk bleek het zeer werkbaar sommige trajecten op straatniveau te laten.

Revival tram

Eind twintigste eeuw openden een aantal middelgrote Franse steden een nieuwe tramverbinding, grootschaliger dan de klassieke stadstram maar wel geheel gelijkvloers. Dit heeft een aanzienlijke trigger opgeleverd voor het idee dat de tramtechniek geschikt is om ook op regionaal schaalniveau een belangrijke rol te spelen.

Tramtrein

In Karlsruhe kwam in de jaren ’70 een lokaalspoorweg, de Albtalbahn, onder het beheer van het stedelijk trambedrijf. Het trambedrijf besloot deze lijn met trammaterieel te berijden zonder aan de status van lokaalspoorweg te tornen. Hiermee werd het de facto mogelijk met trammaterieel over een spoorlijn te rijden. Vervolgens werd de aldus opgedane kennis gebruikt om ook het hoofdspoorwegnet op te rijden en zodoende vervoerdiensten te bieden van het echte stadscentrum (het Karlsruher Hauptbahnhof ligt excentrisch) naar diverse regionale bestemmingen. Dit staat bekend als het Karlsruher modell. Dit heeft op diverse plaatsen navolging gehad.

Ontwikkelingen in Nederland

Spoorslag ’70

Al bij de ontwikkeling van concepten voor Stadsgewestelijk vervoer in Spoorslag ’70 hield NS rekening met verbindingen die vanaf het hoofdspoor door zouden kunnen rijden op stedelijke netten. Bij de ontwikkeling van de Amsterdamse metro is ook rekening gehouden met een mogelijke koppeling met het hoofdspoor. Maar dit is nooit van de grond gekomen.

Sneltram

In de jaren ’80 zijn een drietal stadsgewestelijke verbindingen gelijkvloers als sneltram aangelegd, waar de oorspronkelijke bedoeling was ze ongelijkvloers als metro of spoorlijn aan te leggen. Het gaat om:

    De verbinding naar Ommoord / Zevenkamp in Rotterdam. Deze sluit met een systeemovergang in Capelsebrug aan op de metro en vormt dus een hybride systeem.

    De verbinding naar Amstelveen in Amsterdam. Deze sluit met op Amsterdam Zuid zowel aan op het metronet als op het stadstramnet.

    De verbinding Utrecht Nieuwegein. Deze verbinding zou oorspronkelijk als spoorlijn aangelegd worden maar is door NS volledig als sneltramlijn gebouwd en vervolgens overgedragen aan streekvervoermaatschappij West Nederland.Alle drie deze projecten hebben na hun opening te maken gehad met een groot aantal aanrijdingen met voetgangers, fietsers en automobilisten, waarvan sommigen met dodelijke afloop. In Amsterdam en Rotterdam is de beslissing voor gelijkvloerse aanleg nog steeds omstreden en wordt in ieder geval de hybride vorm als onwenselijk beschouwd. Latere verbindingen zijn of als metro of als tram aangelegd.

MOVER

De term "Lightrail" werd in 1995 in Nederland gelanceerd door de projectorganisatie MOVER in haar rapport "Light Rail, verkennende studie naar de mogelijkheden van light rail in Nederland". Het woord is afgeleid van het Amerikaanse Light Rail, dat in onze terminologie sneltram heet en dat in tegenstelling gebruikt wordt tot Heavy Rail, wat in Amerika gebruikt wordt voor systemen die wij metro zouden noemen.

MOVER onderscheidt twee vormen van Light Rail:

  • Meegroeien met de stad, waarvoor onder meer de tramtrein van Karlsruhe als referentie wordt genoemd.
  • Kosten verlagen in het landelijk gebied, waarvoor verschillende Duitse lichte dieseltreinen als referentie worden aangehaald.

    Ook MOVER gebruikt lightrail in tegenstelling tot heavyrail. Met heavyrail wordt in dit geval het spoorwegsysteem van NS, die toen nog het alleenrecht op het spoor had, bedoeld. Het rapport laat zich ook lezen als kritiek op de hoge kosten en beperkte marktgerichtheid van de toenmalige NS.

Lightrail is door MOVER met succes als toverwoord gebruikt om in Nederland nieuwe regionale railprojecten van de grond te krijgen. De behoefte aan een toverwoord ontstaat doordat in de beginfase van een project nog geen precieze invulling van de te gebruiken vervoerstechniek mogelijk of wenselijk wordt gevonden, maar de gebruikte terminologie moet wel wervingskracht hebben voor bestuurders en publieke opinie die over het project moeten beslissen.

Voorbeelden

  • RijnGouwelijn: In Nederland rijdt lightrail op proef tussen Gouda en Alphen aan de Rijn. Er bestaan vergevorderde plannen om in de toekomst tussen Katwijk, Leiden en Gouda met trams over het hoofdspoor te gaan rijden. Daarnaast zullen deze trams in Leiden en Gouda als tram door de straat rijden en in een latere fase tussen Leiden en Katwijk op eigen spoor.
  • RandstadRail: Van gedeeld gebruik van hoofdspoor van treinen en trams is hier geen sprake wel van gemengd gebruik van trams en metro’s. Ook rijden de trams vanaf het hoofdspoor door tot in de stad.

Meerjarenplan Lightrail

De planontwikkelingen van sommige lightrail projecten loopt al meer dan 15 jaar. Met uitzondering van één project is de overheid tot en met 2008 niet overgegaan tot realisering. De Jonge Veranderaars hebben in november 2008 een eerste stap om verandering en versnelling in dit process op gang te krijgen. Zeven lightrail projecten zijn aan de hand van een vragenlijst ingevuld door 75 experts op een aantal punten (zoals urgentie, kosten/baten, bereikbaarheid regio) beoordeeld. Uit dit onderzoek blijkt dat de aanleg van de tramverbinding Utrecht Centraal naar universiteitscomplex De Uithof als eerste moet worden uitgevoerd. Daarna volgt Kolibri Groningen, HOV-as Arnhem-Nijmegen, RijnGouwelijn, Vertramming ZuidTagent, Zwolle-Kampen, en het Spartacus project Maastricht-Hasselt.  Meerdere resulaten zijn terug te lezen in het verslag "

Ranking the LightRail Stars

".

Bronnen

  • Ministerie van Verkeer en Waterstaat / Directoraat-Generaal voor het Vervoer / Projectorganisatie MOVER: Light rail, Verkennende studie naar de mogelijkheden van light rail in Nederland. Den Haag, april 1995
  • NS Reizigers: Zin en onzin rond Light Rail, een inventarisatie. Utrecht, oktober 1995.
  • Ministerie van Verkeer en Waterstaat / Samen werken aan bereikbaarheid: Light rail op een rij, Aandachtspunten bij de ontwikkeling en beoordeling van light-railplannen. Den Haag, december 1997
  • Groen Links / Laat de Tram Rijden / Een publicatie van Groen Links over de 10 Light Rail verbindingen die ze graag gerealiseerd willen zien / november 2008
  • Jonge Veranderaars / Ranking the LightRail Stars / Een publicatie van de Jonge Veranderaars waarin de resultaten van het meerjarenplan lightrail worden gepresenteerd / november 2008

Externe links

Lightrail | Infrasite

Lightrail

Lightrail (ook: light rail of lichte rail) is een categorie van railsystemen die gekenmerkt wordt door "lichte" eigenschappen. Dit in tegenstelling tot heavyrail (heavy rail of zware rail), dat gekenmerkt wordt door "zware" eigenschappen. Het woord lightrail kan in de beleidsvorming gebruikt worden bij projecten waarvan de preciese systeemeigenschappen nog ingevuld moeten worden. Soms wordt lightrail als synoniem gebruikt voor tramtrein (zie aldaar).

Systemen die tot lightrail gerekend worden:

  • Tram
  • Sneltram
  • Tramtrein
  • Lokaalspoorweg
  • Railbus

Oorsprong

Lokaalspoorwegen

Het ideaal van een lichtere en goedkopere railtechniek voor het bieden van regionale verbindingen stamt al uit het begin van de twintigste eeuw. Om dit ideaal mogelijk te maken is speciale wetgeving gemaakt voor "locaalspoorwegen" en interlocale tramwegen. In de periode 1900 – 1914 werden tientallen van dergelijke lijnen aangelegd. De meeste lijnen lagen op relaties waar nauwelijks vervoervraag was en zijn in de daar op volgende decennia weggeconcurreerd door het wegverkeer. De resterende lijnen zijn na de Tweede Wereldoorlog opgenomen in de netwerken van NS en stadstrambedrijven waarmee het fenomeen lokaalspoorweg uit het zicht verdween. Maar de wetgeving over lokaalspoorwegen is nog steeds geldig.

Michellines en railbussen

In de jaren ’30 van de twintigste eeuw werd op de spoorwegen geëxperimenteerd met de toen nieuwe technieken dieselmotor en rubberbanden. In Frankrijk was bandenfabrikant Michellin hierin een belangrijke partij, wat leidde tot de bijnaam Michelline voor railbus. In de jaren ’50 werden dergelijke voertuigen in (onder meer) Duitsland massaal ingezet om lokaalspoorwegen van de ondergang te redden. De Deutsche Bundesbahn liet hiertoe een materieeltype ontwikkelen die zowel uiterlijk als qua techniek sterk op een bus lijkt. Helaas is dit materieeltype ook bij een aantal ongevallen betrokken geweest waarbij bleek dat de lichte constructie aan haar inzittenden weinig bescherming bood.

Stadtbahn

In de jaren ’60 stonden trambedrijven in het Duitse Ruhrgebied voor de opgave de toenemende verstedelijking te volgen. Een gebruikelijke benadering was de tram te vervangen door metro maar dat was erg duur. Als alternatief ontwikkelden zij een hybride vorm tussen tram en metro, die wij als sneltram zouden aanduiden. De voertuigen waren groter en sneller dan een stadstram maar konden wel op straat rijden. Zij konden aan een hoog (metro)perron halteren maar beschikten ook over treden om mensen vanaf straatniveau te laten instappen. De hybride vorm was bedoeld om een gefaseerde overgang van tram naar metro mogelijk te maken maar uiteindelijk bleek het zeer werkbaar sommige trajecten op straatniveau te laten.

Revival tram

Eind twintigste eeuw openden een aantal middelgrote Franse steden een nieuwe tramverbinding, grootschaliger dan de klassieke stadstram maar wel geheel gelijkvloers. Dit heeft een aanzienlijke trigger opgeleverd voor het idee dat de tramtechniek geschikt is om ook op regionaal schaalniveau een belangrijke rol te spelen.

Tramtrein

In Karlsruhe kwam in de jaren ’70 een lokaalspoorweg, de Albtalbahn, onder het beheer van het stedelijk trambedrijf. Het trambedrijf besloot deze lijn met trammaterieel te berijden zonder aan de status van lokaalspoorweg te tornen. Hiermee werd het de facto mogelijk met trammaterieel over een spoorlijn te rijden. Vervolgens werd de aldus opgedane kennis gebruikt om ook het hoofdspoorwegnet op te rijden en zodoende vervoerdiensten te bieden van het echte stadscentrum (het Karlsruher Hauptbahnhof ligt excentrisch) naar diverse regionale bestemmingen. Dit staat bekend als het Karlsruher modell. Dit heeft op diverse plaatsen navolging gehad.

Ontwikkelingen in Nederland

Spoorslag ’70

Al bij de ontwikkeling van concepten voor Stadsgewestelijk vervoer in Spoorslag ’70 hield NS rekening met verbindingen die vanaf het hoofdspoor door zouden kunnen rijden op stedelijke netten. Bij de ontwikkeling van de Amsterdamse metro is ook rekening gehouden met een mogelijke koppeling met het hoofdspoor. Maar dit is nooit van de grond gekomen.

Sneltram

In de jaren ’80 zijn een drietal stadsgewestelijke verbindingen gelijkvloers als sneltram aangelegd, waar de oorspronkelijke bedoeling was ze ongelijkvloers als metro of spoorlijn aan te leggen. Het gaat om:

    De verbinding naar Ommoord / Zevenkamp in Rotterdam. Deze sluit met een systeemovergang in Capelsebrug aan op de metro en vormt dus een hybride systeem.

    De verbinding naar Amstelveen in Amsterdam. Deze sluit met op Amsterdam Zuid zowel aan op het metronet als op het stadstramnet.

    De verbinding Utrecht Nieuwegein. Deze verbinding zou oorspronkelijk als spoorlijn aangelegd worden maar is door NS volledig als sneltramlijn gebouwd en vervolgens overgedragen aan streekvervoermaatschappij West Nederland.Alle drie deze projecten hebben na hun opening te maken gehad met een groot aantal aanrijdingen met voetgangers, fietsers en automobilisten, waarvan sommigen met dodelijke afloop. In Amsterdam en Rotterdam is de beslissing voor gelijkvloerse aanleg nog steeds omstreden en wordt in ieder geval de hybride vorm als onwenselijk beschouwd. Latere verbindingen zijn of als metro of als tram aangelegd.

MOVER

De term "Lightrail" werd in 1995 in Nederland gelanceerd door de projectorganisatie MOVER in haar rapport "Light Rail, verkennende studie naar de mogelijkheden van light rail in Nederland". Het woord is afgeleid van het Amerikaanse Light Rail, dat in onze terminologie sneltram heet en dat in tegenstelling gebruikt wordt tot Heavy Rail, wat in Amerika gebruikt wordt voor systemen die wij metro zouden noemen.

MOVER onderscheidt twee vormen van Light Rail:

  • Meegroeien met de stad, waarvoor onder meer de tramtrein van Karlsruhe als referentie wordt genoemd.
  • Kosten verlagen in het landelijk gebied, waarvoor verschillende Duitse lichte dieseltreinen als referentie worden aangehaald.

    Ook MOVER gebruikt lightrail in tegenstelling tot heavyrail. Met heavyrail wordt in dit geval het spoorwegsysteem van NS, die toen nog het alleenrecht op het spoor had, bedoeld. Het rapport laat zich ook lezen als kritiek op de hoge kosten en beperkte marktgerichtheid van de toenmalige NS.

Lightrail is door MOVER met succes als toverwoord gebruikt om in Nederland nieuwe regionale railprojecten van de grond te krijgen. De behoefte aan een toverwoord ontstaat doordat in de beginfase van een project nog geen precieze invulling van de te gebruiken vervoerstechniek mogelijk of wenselijk wordt gevonden, maar de gebruikte terminologie moet wel wervingskracht hebben voor bestuurders en publieke opinie die over het project moeten beslissen.

Voorbeelden

  • RijnGouwelijn: In Nederland rijdt lightrail op proef tussen Gouda en Alphen aan de Rijn. Er bestaan vergevorderde plannen om in de toekomst tussen Katwijk, Leiden en Gouda met trams over het hoofdspoor te gaan rijden. Daarnaast zullen deze trams in Leiden en Gouda als tram door de straat rijden en in een latere fase tussen Leiden en Katwijk op eigen spoor.
  • RandstadRail: Van gedeeld gebruik van hoofdspoor van treinen en trams is hier geen sprake wel van gemengd gebruik van trams en metro’s. Ook rijden de trams vanaf het hoofdspoor door tot in de stad.

Meerjarenplan Lightrail

De planontwikkelingen van sommige lightrail projecten loopt al meer dan 15 jaar. Met uitzondering van één project is de overheid tot en met 2008 niet overgegaan tot realisering. De Jonge Veranderaars hebben in november 2008 een eerste stap om verandering en versnelling in dit process op gang te krijgen. Zeven lightrail projecten zijn aan de hand van een vragenlijst ingevuld door 75 experts op een aantal punten (zoals urgentie, kosten/baten, bereikbaarheid regio) beoordeeld. Uit dit onderzoek blijkt dat de aanleg van de tramverbinding Utrecht Centraal naar universiteitscomplex De Uithof als eerste moet worden uitgevoerd. Daarna volgt Kolibri Groningen, HOV-as Arnhem-Nijmegen, RijnGouwelijn, Vertramming ZuidTagent, Zwolle-Kampen, en het Spartacus project Maastricht-Hasselt.  Meerdere resulaten zijn terug te lezen in het verslag "

Ranking the LightRail Stars

".

Bronnen

  • Ministerie van Verkeer en Waterstaat / Directoraat-Generaal voor het Vervoer / Projectorganisatie MOVER: Light rail, Verkennende studie naar de mogelijkheden van light rail in Nederland. Den Haag, april 1995
  • NS Reizigers: Zin en onzin rond Light Rail, een inventarisatie. Utrecht, oktober 1995.
  • Ministerie van Verkeer en Waterstaat / Samen werken aan bereikbaarheid: Light rail op een rij, Aandachtspunten bij de ontwikkeling en beoordeling van light-railplannen. Den Haag, december 1997
  • Groen Links / Laat de Tram Rijden / Een publicatie van Groen Links over de 10 Light Rail verbindingen die ze graag gerealiseerd willen zien / november 2008
  • Jonge Veranderaars / Ranking the LightRail Stars / Een publicatie van de Jonge Veranderaars waarin de resultaten van het meerjarenplan lightrail worden gepresenteerd / november 2008

Externe links