Integrale Veiligheid Opstelterreinen

Aanleiding en doelstelling

NS en andere spoorwegbedrijven spoorwegbedrijf stellen hun treinen Trein op, indien deze niet gebruikt worden, op opstelterreinen Opstelterrein.

Deze terreinen zijn veelal in economisch eigendom en beheer van ProRail, soms van NedTrain.

Ondanks de toenemende kosten voor beveiliging van opstelterreinen blijven zich ongevallen voordoen. Jaarlijks wordt voor miljoenen euro’s schade aangericht

aan treinen door vernielingen, diefstal, Graffiti, joyriding en brandstichting. Bovendien veroorzaken overlastveroorzakers soms geweldsincidenten naar medewerkers. NS wil haar medewerkers een zo veilig mogelijke werkomgeving bieden en reizigers Reiziger in schone en ongeschonden

treinen naar hun bestemming brengen.

Om de overlast en risico’s aan te pakken is het project Integrale Veiligheid Opstelterreinen (IVO) in de periode 2003-2005 uitgevoerd. Daarin is de realisering van een incidentarm opstelterrein als een programma van maatregelen ontwikkeld.

Integraal veiligheidsprogramma

In het integrale veiligheidsprogramma zijn de volgende onderdelen zijn opgenomen

1. Organisatorische basismaatregelen

Deze maatregelen bepalen in hoge mate de effectiviteit van de beveiliging van het opstelterrein. Tot deze maatregelen behoren o.a. toegangsregeling en -controle terrein en de gedragsregels, beveiligingsinstructies en beveiligingsprocedures voor het eigen en ingehuurd personeel in aanvulling op de spoorwegveiligheidsprocedures en -instructies;

2. Bouwkundige voorzieningen

Deze voorzieningen bepalen de fysieke omstandigheden waarbinnen de beveiliging dient te worden gerealiseerd en bestaan uit o.a. hekwerk, hang- en sluitwerk en verlichting;

3. Elektrotechnische voorzieningen

Deze voorzieningen signaleren het moment waarop en de plaats waar zich een verstoring van de gewenste situatie aandient, alsmede de aard van de verstoring opdat adequaat kan worden gereageerd om de verstoring teniet te doen. Deze voorzieningen bestaan uit detectie, cameraobservatie- en -verificatie van het terrein of delen ervan;

4. Proactieve maatregelen

Deze maatregelen voorzien in een gerichte en uitgekristalliseerde organisatie van de reactie op opgetreden incidenten en bestaan uit alarmprotocollen, instructies voor alarmopvolging en alarmering van hulpverleningsdiensten en overige belanghebbenden;

5. Reactieve maatregelen

Deze maatregelen voorzien in een gerichte en adequate reactie ter opsporing van daders en ten behoeve van schadeverhaal.

Ten behoeve van een tijdige aanpassing van de beveiligingsvoorzieningen en/of beveiligingsinzet wordt het gehele pakket gecompleteerd met een registratie en rapportage van incidenten en schades.

Wettelijk kader

Spoorwegwet (Spw)

Artikel 7:

"Onverminderd de krachtens artikel 6 gestelde regels zijn gedeelten van een [Hoofdspoorweg] die niet zijn gelegen in een [gelijkvloerse kruising] met een weg of in een voor het openbaar verkeer openstaande weg,

zodanig afgesloten van de omgeving dat het publiek zich niet of slechts met bijzondere moeite op de spoorweg kan begeven."

Ministeriële Regeling hoofdspoorweginfrastructuur (MR)

Artikel 5:

"Inrichting van afscherming van de hoofdspoorweginfrastructuur buiten overwegen [Overweg], wordt vormgegeven op

basis van een door de [Beheerder] opgestelde locatiespecifieke [Risico-analyse|Risico-analyse]."

Dit artikel is een uitwerking van artikel 7 van de Spoorwegwet.

De Toelichting op art. 5 van de Ministeriële Regeling stelt het volgende:

"Omdat het niet mogelijk is een limitatieve opsomming voor te schrijven wat exact onder die ‘grote moeite’ kan worden verstaan, is er bij de uitwerking van dit artikel 7 van de Spoorwegwet voor gekozen op basis van een risico-analyse door de beheerder, [afscherming] van de hoofdspoorweginfrastructuur vorm te geven. Uit de risico-analyse blijkt in dat geval dat de bestaande, bijvoorbeeld natuurlijke afscherming, voldoende waarborgen biedt voor de ontoegankelijkheid van de infrastructuur."

Interpretatie ten behoeve van IVO

In de gegeven opsomming van welke soorten afscherming in principe voldoende waarborg bieden, wordt kennelijk uitgegaan van de vrije baan als locatie en de exploitatie van het spoorwegmaterieel (aanwezigheid machinist en conducteur). Voor die omstandigheden kunnen de opgesomde soorten afscherming als voldoende waarborghoudend worden bestempeld. Als bescherming tegen het onbevoegd betreden van de spoorbaan waar buiten de betreding zelf geen ander oogmerk kan gelden is het toereikend.

Heel anders is echter de situatie waarin het materieel niet in exploitatie is, maar in ruststaat verkeert. Hier verkeert het materieel zonder toezicht van treinpersoneel, is het niet in beweging en fungeert als doel voor het onbevoegd betreden van het spoorwegterrein (brandstichting, joyriding, overnachting, graffiti etc.). Voor dit materieel in ruststand bieden de in de toelichting van art. 5 MR opgenomen soorten afschermingmiddelen in principe niet voldoende waarborg.

Uit de jurisprudentie met betrekking artikel 461 Wetboek van Strafrecht (Verboden Toegang) blijkt

dat minimaal sprake dient te zijn van een actieve afscherming en feitelijke afsluiting om aan het spoorwegterrein enige vorm van openbaar karakter te ontnemen.

Voor een analyse en interpretatie van de tekst van artikel 7 Spw (nieuw) ten behoeve van de concretisering van de afschermingmaatregelen en -voorzieningen zijn twee elementen van belang: publiek en bijzondere moeite.

Publiek

Gelet op de Spw artikel 43 (oud) en artikel 22 lid 1 sub c (nieuw) waarin een algeheel verbod op het betreden van de spoorbaan is opgenomen, dient onder de term publiek te worden verstaan: allen die geen toestemming hebben om de spoorbaan te betreden. M.a.w. allen die geen taak of werkzaamheid op de spoorbaan hebben uit te voeren.

Het publiek kan worden onderscheiden in:

a. argeloos, onoplettend publiek;

b. opzettelijk niet wederrechtelijk;

c. opzettelijk wederrechtelijk.

Dit onderscheid is van belang voor het treffen van voorzieningen om te voldoen aan de eisen uit de spoorwegwet.

Keuze voorzieningen

Publiekscategorie a

Voor de onder a. genoemde categorie publiek is de afscherming primair bedoeld om ze tegen zichzelf te beschermen. Voorkomen, dat mensen onbedoeld in een gevaarlijke situatie terechtkomen. Daartoe dient een feitelijke en voor een ieder als zodanig herkenbare afsluiting voldoende te worden geacht.

Publiekscategorie b

Voor de onder b. genoemde categorie publiek is de afscherming bedoeld om te voorkomen, dat zij bewust en opzettelijk het niet voor hen bestemde gedeelte van het spoorwegterrein betreden. Belemmering van deze gedragingen hebben primair ten doel om de bedrijfsvoering te reguleren. Daartoe dient een feitelijke afsluiting die geen ontduikingsmogelijkheden biedt als voldoende te worden geacht.

Publiekscategorie c

Voor de onder c. genoemde categorie publiek is de afscherming bedoeld om te voorkomen, dat zij bewust en opzettelijk het niet voor hen bestemde gedeelte van het spoorwegterrein betreden voor de uitvoering van wederrechtelijke activiteiten zoals het plegen van strafbare feiten en het wederrechtelijk gebruik van gebouwen en/of materieel. Belemmering van deze gedragingen hebben primair ten doel om de wederrechtelijke gedragingen te voorkomen. Daartoe dient een feitelijke afsluiting die bestand is tegen het opzettelijk en zo nodig met geweld forceren van de toegang tot het spoorwegterrein als voldoende te worden geacht.

Bijzondere moeite

De term bijzondere moeite is juridisch gezien al even vaag als goed huisvaderschap of hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Niettemin zijn een aantal afbakeningen te maken in relatie tot afschermingvoorzieningen.

Normale lichamelijke inspanningen kunnen niet worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting door middel van een kleine overstap of onderkruiping is te passeren, dan voldoet deze niet aan de eis uit de spoorwegwetgeving.

Voorbeelden: de overstap van een laag sierhekwerk, het onderkruipen van een enkeldraads prikkeldraad, het overstappen van een smalle greppel.

Enige lichamelijke inspanning kan evenmin worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting door middel van een kleine of geringe lichamelijke inspanning is te passeren, dan voldoet deze niet aan de eis uit de spoorwegwetgeving.

Voorbeelden: het overklimmen van een 1 meter hoog hekwerk, het via het talud van een sloot betreden van het terrein, het overspringen van een sloot of het omlopen om de hekwerklijn aan het eind te kunnen omzeilen.

Buitengewone lichamelijke inspanning moet wel worden beschouwd als te behoren tot de categorie

bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting door middel van een buitengewone lichamelijke inspanning is te passeren, dan voldoet deze aan de eis uit de spoorwegwetgeving. Voorbeelden: het overklimmen van een 2 meter hoog hekwerk, het onderkruipen van een (gaas)hekwerk, het via een talud met braamstruiken een weg banen naar het spoorwegterrein.

Gebruik van hulpmiddelen moet eveneens worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting alleen door middel van het gebruik van hulpmiddelen is te

passeren, dan voldoet deze aan de eis uit de spoorwegwetgeving.

Voorbeelden: een sloot overbruggen door het leggen van planken, een hek overklimmen door gebruik van ladders of opstapmateriaal. Het vernielen van de voorzieningen moet ook worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting alleen door middel van het vernielen van de voorzieningen is te

passeren, dan voldoet deze aan de eis uit de spoorwegwetgeving. Voorbeelden: het doorknippen van

gaashekwerk, verbuigen van spijlenhekwerk en het onklaar maken van sluitwerk.

Toegang tot de spoorbaan

Artikel 22 lid 1 sub c Spw (nieuw) geeft aan, dat het verboden is zich op of langs gedeelten van een hoofdspoorweg te bevinden. Lid 2 maakt daarop een uitzondering voor de uitvoering van het beheer, uitoefening van een veiligheidsfunctie en het uitoefenen van een wettelijke taak.

Dit artikel verbiedt expliciet de huurders van een spoortuin om zich langs de hoofdbaan te begeven.

Voorzieningen

In het RDHL artikel 19 is opgenomen, wat als voldoende afsluiting van de spoorweg buiten de overwegen wordt aangemerkt, o.a.:

Artikel 19 lid 1 sub b: waterhoudende sloten met een diepte van tenminste 0,70 meter beneden de laagste waterstand en een bodembreedte van tenminste 1,00 meter;

Artikel 19 lid 1 sub e: muren, schuttingen, rasterwerken, palen met ijzerdraden of vlechtwerk of andere soortgelijke afheiningen en levende dicht ineengegroeide heggen, een en ander met een hoogte van tenminste 1,00 meter.

De vraag is of deze specificaties voldoen aan het in artikel 7 Spw (nieuw) opgenomen criterium van bijzondere moeite.

Voor de publiekscategorie a. zijn deze specificaties over het algemeen afdoende te achten. Immers, een hekwerk van tenminste 1 meter hoogte is een als zodanig feitelijke en herkenbare afsluiting, die normaliter tot gevolg zal hebben dat het argeloze publiek de spoorbaan niet zal betreden. Een hekwerk van 1,00 meter hoogte voldoet evenwel niet aan het criterium, dat de spoorbaan niet of slechts met bijzondere moeite betreden kan worden. Een hekwerk van 1,00 meter hoog is voor het merendeel van het publiek met een geringe lichamelijke inspanning te overklimmen.

Voor de _publiekscategorieën b. en c._ zijn deze specificaties niet afdoende te achten.

Afhankelijk van wat in de in artikel 6 Spw (nieuw) bedoelde AMvB zal worden opgenomen t.a.v. het in lid 1 sub c. genoemde onderwerp beveiliging (alleen spoorwegveiligheid of ook beveiliging tegen gedragingen van derden (security) dient voor de publiekscategorie c. een zwaarder voorzieningenpakket te worden samengesteld. Daartoe zouden de drie beveiligingsniveaus voor opstelterreinen moeten dienen.

Beveiligingsniveaus

Nut en noodzaak van de beveiliging is maatwerk. Niet alle terreinen dienen

daarom op hetzelfde niveau te worden beveiligd. Daarom is de beveiliging van de opstelterreinen in een drietal Basis Beveiliging Pakketten (BBP’s) van verschillend beveiligingsniveau ingedeeld. Er wordt over een pakket gesproken omdat er in zo een pakket sprake is van een aantal met elkaar in verband staande maatregelen die in gewicht op elkaar afgestemd zijn.

Er worden 3 BBP’s onderscheiden: BBP 1 tot en met BBP 3 waarbij BBP 3 het meest intensieve niveau is.

De aanduiding BBP 0 wordt gebruikt om een lager liggend of onbepaald niveau

aan te duiden.

Het op grond van omgeving- en materieelrisico’s verkozen pakket dient in zijn geheel geïmplementeerd te worden; de veiligheidsketen is immers niet sterker dan de zwakste schakel.

Een hoog risico omgeving karakteriseert zich o.a. door aanwezigheid van schooljeugd, probleemwijk, mate van criminaliteit, aanwezigheid ‘rand’ bedrijven zoals autosloperijen, aanwezigheid van zwervers of verslaafden en goede (vlucht)wegen. De toevoer van ongewenste gasten vanaf een nabij station met de trein valt ook in deze categorie.

Een hoog risico materieel karakteriseert zich door aanwezigheid van drank, bedden, sigaretten, mogelijkheden tot brede nationale of zelfs internationale exposure voor graffiteurs en een bepaalde mate van schaarsheid in de exploitatie. Een andere karakteristiek kan zijn het eenvoudig kunnen betreden van- en verblijven in materieel voor zwervers en vandalen.

Het is mogelijk dat niet alle delen van een opstelterrein het zelfde BBP nodig hebben; dit wordt in de risicoanalyse zichtbaar gemaakt.

Integrale Veiligheid Opstelterreinen | Infrasite

Integrale Veiligheid Opstelterreinen

Aanleiding en doelstelling

NS en andere spoorwegbedrijven spoorwegbedrijf stellen hun treinen Trein op, indien deze niet gebruikt worden, op opstelterreinen Opstelterrein.

Deze terreinen zijn veelal in economisch eigendom en beheer van ProRail, soms van NedTrain.

Ondanks de toenemende kosten voor beveiliging van opstelterreinen blijven zich ongevallen voordoen. Jaarlijks wordt voor miljoenen euro’s schade aangericht

aan treinen door vernielingen, diefstal, Graffiti, joyriding en brandstichting. Bovendien veroorzaken overlastveroorzakers soms geweldsincidenten naar medewerkers. NS wil haar medewerkers een zo veilig mogelijke werkomgeving bieden en reizigers Reiziger in schone en ongeschonden

treinen naar hun bestemming brengen.

Om de overlast en risico’s aan te pakken is het project Integrale Veiligheid Opstelterreinen (IVO) in de periode 2003-2005 uitgevoerd. Daarin is de realisering van een incidentarm opstelterrein als een programma van maatregelen ontwikkeld.

Integraal veiligheidsprogramma

In het integrale veiligheidsprogramma zijn de volgende onderdelen zijn opgenomen

1. Organisatorische basismaatregelen

Deze maatregelen bepalen in hoge mate de effectiviteit van de beveiliging van het opstelterrein. Tot deze maatregelen behoren o.a. toegangsregeling en -controle terrein en de gedragsregels, beveiligingsinstructies en beveiligingsprocedures voor het eigen en ingehuurd personeel in aanvulling op de spoorwegveiligheidsprocedures en -instructies;

2. Bouwkundige voorzieningen

Deze voorzieningen bepalen de fysieke omstandigheden waarbinnen de beveiliging dient te worden gerealiseerd en bestaan uit o.a. hekwerk, hang- en sluitwerk en verlichting;

3. Elektrotechnische voorzieningen

Deze voorzieningen signaleren het moment waarop en de plaats waar zich een verstoring van de gewenste situatie aandient, alsmede de aard van de verstoring opdat adequaat kan worden gereageerd om de verstoring teniet te doen. Deze voorzieningen bestaan uit detectie, cameraobservatie- en -verificatie van het terrein of delen ervan;

4. Proactieve maatregelen

Deze maatregelen voorzien in een gerichte en uitgekristalliseerde organisatie van de reactie op opgetreden incidenten en bestaan uit alarmprotocollen, instructies voor alarmopvolging en alarmering van hulpverleningsdiensten en overige belanghebbenden;

5. Reactieve maatregelen

Deze maatregelen voorzien in een gerichte en adequate reactie ter opsporing van daders en ten behoeve van schadeverhaal.

Ten behoeve van een tijdige aanpassing van de beveiligingsvoorzieningen en/of beveiligingsinzet wordt het gehele pakket gecompleteerd met een registratie en rapportage van incidenten en schades.

Wettelijk kader

Spoorwegwet (Spw)

Artikel 7:

"Onverminderd de krachtens artikel 6 gestelde regels zijn gedeelten van een [Hoofdspoorweg] die niet zijn gelegen in een [gelijkvloerse kruising] met een weg of in een voor het openbaar verkeer openstaande weg,

zodanig afgesloten van de omgeving dat het publiek zich niet of slechts met bijzondere moeite op de spoorweg kan begeven."

Ministeriële Regeling hoofdspoorweginfrastructuur (MR)

Artikel 5:

"Inrichting van afscherming van de hoofdspoorweginfrastructuur buiten overwegen [Overweg], wordt vormgegeven op

basis van een door de [Beheerder] opgestelde locatiespecifieke [Risico-analyse|Risico-analyse]."

Dit artikel is een uitwerking van artikel 7 van de Spoorwegwet.

De Toelichting op art. 5 van de Ministeriële Regeling stelt het volgende:

"Omdat het niet mogelijk is een limitatieve opsomming voor te schrijven wat exact onder die ‘grote moeite’ kan worden verstaan, is er bij de uitwerking van dit artikel 7 van de Spoorwegwet voor gekozen op basis van een risico-analyse door de beheerder, [afscherming] van de hoofdspoorweginfrastructuur vorm te geven. Uit de risico-analyse blijkt in dat geval dat de bestaande, bijvoorbeeld natuurlijke afscherming, voldoende waarborgen biedt voor de ontoegankelijkheid van de infrastructuur."

Interpretatie ten behoeve van IVO

In de gegeven opsomming van welke soorten afscherming in principe voldoende waarborg bieden, wordt kennelijk uitgegaan van de vrije baan als locatie en de exploitatie van het spoorwegmaterieel (aanwezigheid machinist en conducteur). Voor die omstandigheden kunnen de opgesomde soorten afscherming als voldoende waarborghoudend worden bestempeld. Als bescherming tegen het onbevoegd betreden van de spoorbaan waar buiten de betreding zelf geen ander oogmerk kan gelden is het toereikend.

Heel anders is echter de situatie waarin het materieel niet in exploitatie is, maar in ruststaat verkeert. Hier verkeert het materieel zonder toezicht van treinpersoneel, is het niet in beweging en fungeert als doel voor het onbevoegd betreden van het spoorwegterrein (brandstichting, joyriding, overnachting, graffiti etc.). Voor dit materieel in ruststand bieden de in de toelichting van art. 5 MR opgenomen soorten afschermingmiddelen in principe niet voldoende waarborg.

Uit de jurisprudentie met betrekking artikel 461 Wetboek van Strafrecht (Verboden Toegang) blijkt

dat minimaal sprake dient te zijn van een actieve afscherming en feitelijke afsluiting om aan het spoorwegterrein enige vorm van openbaar karakter te ontnemen.

Voor een analyse en interpretatie van de tekst van artikel 7 Spw (nieuw) ten behoeve van de concretisering van de afschermingmaatregelen en -voorzieningen zijn twee elementen van belang: publiek en bijzondere moeite.

Publiek

Gelet op de Spw artikel 43 (oud) en artikel 22 lid 1 sub c (nieuw) waarin een algeheel verbod op het betreden van de spoorbaan is opgenomen, dient onder de term publiek te worden verstaan: allen die geen toestemming hebben om de spoorbaan te betreden. M.a.w. allen die geen taak of werkzaamheid op de spoorbaan hebben uit te voeren.

Het publiek kan worden onderscheiden in:

a. argeloos, onoplettend publiek;

b. opzettelijk niet wederrechtelijk;

c. opzettelijk wederrechtelijk.

Dit onderscheid is van belang voor het treffen van voorzieningen om te voldoen aan de eisen uit de spoorwegwet.

Keuze voorzieningen

Publiekscategorie a

Voor de onder a. genoemde categorie publiek is de afscherming primair bedoeld om ze tegen zichzelf te beschermen. Voorkomen, dat mensen onbedoeld in een gevaarlijke situatie terechtkomen. Daartoe dient een feitelijke en voor een ieder als zodanig herkenbare afsluiting voldoende te worden geacht.

Publiekscategorie b

Voor de onder b. genoemde categorie publiek is de afscherming bedoeld om te voorkomen, dat zij bewust en opzettelijk het niet voor hen bestemde gedeelte van het spoorwegterrein betreden. Belemmering van deze gedragingen hebben primair ten doel om de bedrijfsvoering te reguleren. Daartoe dient een feitelijke afsluiting die geen ontduikingsmogelijkheden biedt als voldoende te worden geacht.

Publiekscategorie c

Voor de onder c. genoemde categorie publiek is de afscherming bedoeld om te voorkomen, dat zij bewust en opzettelijk het niet voor hen bestemde gedeelte van het spoorwegterrein betreden voor de uitvoering van wederrechtelijke activiteiten zoals het plegen van strafbare feiten en het wederrechtelijk gebruik van gebouwen en/of materieel. Belemmering van deze gedragingen hebben primair ten doel om de wederrechtelijke gedragingen te voorkomen. Daartoe dient een feitelijke afsluiting die bestand is tegen het opzettelijk en zo nodig met geweld forceren van de toegang tot het spoorwegterrein als voldoende te worden geacht.

Bijzondere moeite

De term bijzondere moeite is juridisch gezien al even vaag als goed huisvaderschap of hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Niettemin zijn een aantal afbakeningen te maken in relatie tot afschermingvoorzieningen.

Normale lichamelijke inspanningen kunnen niet worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting door middel van een kleine overstap of onderkruiping is te passeren, dan voldoet deze niet aan de eis uit de spoorwegwetgeving.

Voorbeelden: de overstap van een laag sierhekwerk, het onderkruipen van een enkeldraads prikkeldraad, het overstappen van een smalle greppel.

Enige lichamelijke inspanning kan evenmin worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting door middel van een kleine of geringe lichamelijke inspanning is te passeren, dan voldoet deze niet aan de eis uit de spoorwegwetgeving.

Voorbeelden: het overklimmen van een 1 meter hoog hekwerk, het via het talud van een sloot betreden van het terrein, het overspringen van een sloot of het omlopen om de hekwerklijn aan het eind te kunnen omzeilen.

Buitengewone lichamelijke inspanning moet wel worden beschouwd als te behoren tot de categorie

bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting door middel van een buitengewone lichamelijke inspanning is te passeren, dan voldoet deze aan de eis uit de spoorwegwetgeving. Voorbeelden: het overklimmen van een 2 meter hoog hekwerk, het onderkruipen van een (gaas)hekwerk, het via een talud met braamstruiken een weg banen naar het spoorwegterrein.

Gebruik van hulpmiddelen moet eveneens worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting alleen door middel van het gebruik van hulpmiddelen is te

passeren, dan voldoet deze aan de eis uit de spoorwegwetgeving.

Voorbeelden: een sloot overbruggen door het leggen van planken, een hek overklimmen door gebruik van ladders of opstapmateriaal. Het vernielen van de voorzieningen moet ook worden beschouwd als te behoren tot de categorie bijzondere moeite. M.a.w. als een feitelijke afsluiting alleen door middel van het vernielen van de voorzieningen is te

passeren, dan voldoet deze aan de eis uit de spoorwegwetgeving. Voorbeelden: het doorknippen van

gaashekwerk, verbuigen van spijlenhekwerk en het onklaar maken van sluitwerk.

Toegang tot de spoorbaan

Artikel 22 lid 1 sub c Spw (nieuw) geeft aan, dat het verboden is zich op of langs gedeelten van een hoofdspoorweg te bevinden. Lid 2 maakt daarop een uitzondering voor de uitvoering van het beheer, uitoefening van een veiligheidsfunctie en het uitoefenen van een wettelijke taak.

Dit artikel verbiedt expliciet de huurders van een spoortuin om zich langs de hoofdbaan te begeven.

Voorzieningen

In het RDHL artikel 19 is opgenomen, wat als voldoende afsluiting van de spoorweg buiten de overwegen wordt aangemerkt, o.a.:

Artikel 19 lid 1 sub b: waterhoudende sloten met een diepte van tenminste 0,70 meter beneden de laagste waterstand en een bodembreedte van tenminste 1,00 meter;

Artikel 19 lid 1 sub e: muren, schuttingen, rasterwerken, palen met ijzerdraden of vlechtwerk of andere soortgelijke afheiningen en levende dicht ineengegroeide heggen, een en ander met een hoogte van tenminste 1,00 meter.

De vraag is of deze specificaties voldoen aan het in artikel 7 Spw (nieuw) opgenomen criterium van bijzondere moeite.

Voor de publiekscategorie a. zijn deze specificaties over het algemeen afdoende te achten. Immers, een hekwerk van tenminste 1 meter hoogte is een als zodanig feitelijke en herkenbare afsluiting, die normaliter tot gevolg zal hebben dat het argeloze publiek de spoorbaan niet zal betreden. Een hekwerk van 1,00 meter hoogte voldoet evenwel niet aan het criterium, dat de spoorbaan niet of slechts met bijzondere moeite betreden kan worden. Een hekwerk van 1,00 meter hoog is voor het merendeel van het publiek met een geringe lichamelijke inspanning te overklimmen.

Voor de _publiekscategorieën b. en c._ zijn deze specificaties niet afdoende te achten.

Afhankelijk van wat in de in artikel 6 Spw (nieuw) bedoelde AMvB zal worden opgenomen t.a.v. het in lid 1 sub c. genoemde onderwerp beveiliging (alleen spoorwegveiligheid of ook beveiliging tegen gedragingen van derden (security) dient voor de publiekscategorie c. een zwaarder voorzieningenpakket te worden samengesteld. Daartoe zouden de drie beveiligingsniveaus voor opstelterreinen moeten dienen.

Beveiligingsniveaus

Nut en noodzaak van de beveiliging is maatwerk. Niet alle terreinen dienen

daarom op hetzelfde niveau te worden beveiligd. Daarom is de beveiliging van de opstelterreinen in een drietal Basis Beveiliging Pakketten (BBP’s) van verschillend beveiligingsniveau ingedeeld. Er wordt over een pakket gesproken omdat er in zo een pakket sprake is van een aantal met elkaar in verband staande maatregelen die in gewicht op elkaar afgestemd zijn.

Er worden 3 BBP’s onderscheiden: BBP 1 tot en met BBP 3 waarbij BBP 3 het meest intensieve niveau is.

De aanduiding BBP 0 wordt gebruikt om een lager liggend of onbepaald niveau

aan te duiden.

Het op grond van omgeving- en materieelrisico’s verkozen pakket dient in zijn geheel geïmplementeerd te worden; de veiligheidsketen is immers niet sterker dan de zwakste schakel.

Een hoog risico omgeving karakteriseert zich o.a. door aanwezigheid van schooljeugd, probleemwijk, mate van criminaliteit, aanwezigheid ‘rand’ bedrijven zoals autosloperijen, aanwezigheid van zwervers of verslaafden en goede (vlucht)wegen. De toevoer van ongewenste gasten vanaf een nabij station met de trein valt ook in deze categorie.

Een hoog risico materieel karakteriseert zich door aanwezigheid van drank, bedden, sigaretten, mogelijkheden tot brede nationale of zelfs internationale exposure voor graffiteurs en een bepaalde mate van schaarsheid in de exploitatie. Een andere karakteristiek kan zijn het eenvoudig kunnen betreden van- en verblijven in materieel voor zwervers en vandalen.

Het is mogelijk dat niet alle delen van een opstelterrein het zelfde BBP nodig hebben; dit wordt in de risicoanalyse zichtbaar gemaakt.