Heuvelen

  • Wagens afremmen door het plaatsen van een remslof op het spoor. Tot 1980 is deze vorm van heuvelen nog toegepast op het rangeeremplacement IJsselmonde.
  • Wagens gaan met een vaste snelheid het verdeelspoor op en worden hier door bepaalde remvoorzieningen afgeremd tot een vaste lage snelheid. Dit systeem wordt toegepast op o.a. het rangeerterrein van Nürnberg.
  • Wagens gaan met een variabele snelheid het verdeelspoor op, waarbij een computersysteem heeft berekend tot de wagens met de juiste snelheid tegen op het verdeelspoor staande wagens botst. Dit systeem noemt men Target shooting systeem. Het rangeerterrein Antwerpen-Noord is onlangs door Siemens nog van een dergelijk systeem voorzien.
  • Wagens gaan met een vaste snelheid het verdeelspoor op. Een bijdrukinrichting haalt de wagens op en druk deze met een vaste snelheid tegen de op het verdeelspoor staande wagens. Dit systeem wordt toegepast op de rangeerterreinen van Maschen (Hamburg), München-Nord, Limmattal (Zürich).

In Nederland is alleen op Kijfhoek nog maar een heuvelsysteem operationeel. Tot 1999 was dat het Target shooting systeem, daarna is het MSR-32 heuvelsysteem van Siemens toegepast. Kort daarna is ook het administratieve systeem KijfDIS geïnstalleerd.

Bij het heuvelen komen de treinen met te sorteren wagens aan op het Rangeerterrein op de zogenaamde [aankomstsporen| Aankomstspoor. Daar wordt de Locomotief weggehaald en worden de koppelingen van de wagens die van elkaar gescheiden moeten worden losgekoppeld of losgedraaid. Vervolgens rijdt een Machinist de heuvellocomotief achter de trein op het aankomstspoor en schakelt over op radiografische besturing. Het Heuvelsysteem regelt dan op afstand de snelheid van de locomotief tijdens het heuvelproces. De heuvellocomotief duwt de trein naar de rangeerheuvel.

Wagens met dezelfde bestemming blijven gewoon gekoppeld. Zo’n groepje wagens of een enkele wagen wordt bij het Rangeren een afloopje genoemd. Een afloopje tot 200 meter lengte kan zonder problemen geheuveld worden.

Knuppelen

Net voordat een afloopje over de heuveltop gaat, wordt de koppeling met het volgende afloopje losgegooid, hiervoor gebruikt men een knuppel, een lange stok van aluminium. De mannen/vrouwen op de heuveltop krijgen per trein een knuppelbriefje waarop staat welke koppelingen ze los moeten gooien. Doordat de koppelingen van de wagens alleen zijn losgedraaid zitten de wagens nog aan elkaar vast en kan de trein nog eenvoudig stoppen als dit nodig zou zijn.

Losgekoppelde afloopjes

De losgekoppelde wagens worden door de heuvelloc naar de heuvel gedrukt. Is het afloopje voor meer dan de helft over de heuveltop en loopt de afloop onder invloed van de zwaartekracht versneld de heuvel af.

De mannen/vrouwen op de heuveltop krijgen per trein een briefje waarop de afloopscheidingen staan aangegegeven. Zonodig kunnen ze heuvelproces stoppen wanneer ze zien dat de juiste wagens niet ontkoppeld zijn.

Tijdens het heuvelen regelt het heuvelsysteem de snelheid van de heuvellocomotief, zodat de afloopjes niet te dicht achter elkaar naar beneden rijden. Voordat de afloopjes geheuveld worden voorspelt het heuvelsysteem hun rijgedrag. Wanneer voorspeld wordt dat een afloopje sneller zal rollen dan het voorgaande, wordt de afstand tot het voorgaande afloopje vergroot door langzamer over de heuveltop te rijden. Hierbij wordt rekening gehouden met de afstand die de afloopjes achter elkaar zullen afleggen. Wanneer de afloopjes al bij het eerste wissel elk een andere kant opgaan hoeft de heuvelsnelheid minder ver omlaag.

Als de afloopjes te hard gaan, worden ze afgeremd door railremmen. Dit zijn stalen balken die naast de spoorstaven gemonteerd zijn en in de wielen van de wagens kunnen knijpen waardoor ze worden afgeremd.

Tussen de afloopjes door worden de wissels door het heuvelsysteem steeds in de juiste stand gezet zodat elk afloopje het juiste verdeelspoor bereikt. Deze wissels hebben een zeer korte omlooptijd.

Wanneer een afloopje op een verdeelspoor is aangekomen stuurt het heuvelsysteem zogenaamde doorzetkarretjes die het afloopje meenemen naar het eind van het verdeelspoor. Er zijn twee typen te onderscheiden. Ontruimingswagens en Bijdrukwagens.

Beide typen wagens zijn zeer laag, ze rijden tussen de spoorstaven en worden door een kabel voortgetrokken. De karretjes kunnen elk een armpje opklappen en daarmee tegen een wiel van een wagen duwen om hem mee te nemen. De wagens worden tegen elkaar gereden zodat ze kunnen worden gekoppeld. Hierna kan de locomotief worden aangekoppeld en kan de trein vertrekken.

 Andere talen
Gravity shunting

Heuvelen | Infrasite

Heuvelen

  • Wagens afremmen door het plaatsen van een remslof op het spoor. Tot 1980 is deze vorm van heuvelen nog toegepast op het rangeeremplacement IJsselmonde.
  • Wagens gaan met een vaste snelheid het verdeelspoor op en worden hier door bepaalde remvoorzieningen afgeremd tot een vaste lage snelheid. Dit systeem wordt toegepast op o.a. het rangeerterrein van Nürnberg.
  • Wagens gaan met een variabele snelheid het verdeelspoor op, waarbij een computersysteem heeft berekend tot de wagens met de juiste snelheid tegen op het verdeelspoor staande wagens botst. Dit systeem noemt men Target shooting systeem. Het rangeerterrein Antwerpen-Noord is onlangs door Siemens nog van een dergelijk systeem voorzien.
  • Wagens gaan met een vaste snelheid het verdeelspoor op. Een bijdrukinrichting haalt de wagens op en druk deze met een vaste snelheid tegen de op het verdeelspoor staande wagens. Dit systeem wordt toegepast op de rangeerterreinen van Maschen (Hamburg), München-Nord, Limmattal (Zürich).

In Nederland is alleen op Kijfhoek nog maar een heuvelsysteem operationeel. Tot 1999 was dat het Target shooting systeem, daarna is het MSR-32 heuvelsysteem van Siemens toegepast. Kort daarna is ook het administratieve systeem KijfDIS geïnstalleerd.

Bij het heuvelen komen de treinen met te sorteren wagens aan op het Rangeerterrein op de zogenaamde [aankomstsporen| Aankomstspoor. Daar wordt de Locomotief weggehaald en worden de koppelingen van de wagens die van elkaar gescheiden moeten worden losgekoppeld of losgedraaid. Vervolgens rijdt een Machinist de heuvellocomotief achter de trein op het aankomstspoor en schakelt over op radiografische besturing. Het Heuvelsysteem regelt dan op afstand de snelheid van de locomotief tijdens het heuvelproces. De heuvellocomotief duwt de trein naar de rangeerheuvel.

Wagens met dezelfde bestemming blijven gewoon gekoppeld. Zo’n groepje wagens of een enkele wagen wordt bij het Rangeren een afloopje genoemd. Een afloopje tot 200 meter lengte kan zonder problemen geheuveld worden.

Knuppelen

Net voordat een afloopje over de heuveltop gaat, wordt de koppeling met het volgende afloopje losgegooid, hiervoor gebruikt men een knuppel, een lange stok van aluminium. De mannen/vrouwen op de heuveltop krijgen per trein een knuppelbriefje waarop staat welke koppelingen ze los moeten gooien. Doordat de koppelingen van de wagens alleen zijn losgedraaid zitten de wagens nog aan elkaar vast en kan de trein nog eenvoudig stoppen als dit nodig zou zijn.

Losgekoppelde afloopjes

De losgekoppelde wagens worden door de heuvelloc naar de heuvel gedrukt. Is het afloopje voor meer dan de helft over de heuveltop en loopt de afloop onder invloed van de zwaartekracht versneld de heuvel af.

De mannen/vrouwen op de heuveltop krijgen per trein een briefje waarop de afloopscheidingen staan aangegegeven. Zonodig kunnen ze heuvelproces stoppen wanneer ze zien dat de juiste wagens niet ontkoppeld zijn.

Tijdens het heuvelen regelt het heuvelsysteem de snelheid van de heuvellocomotief, zodat de afloopjes niet te dicht achter elkaar naar beneden rijden. Voordat de afloopjes geheuveld worden voorspelt het heuvelsysteem hun rijgedrag. Wanneer voorspeld wordt dat een afloopje sneller zal rollen dan het voorgaande, wordt de afstand tot het voorgaande afloopje vergroot door langzamer over de heuveltop te rijden. Hierbij wordt rekening gehouden met de afstand die de afloopjes achter elkaar zullen afleggen. Wanneer de afloopjes al bij het eerste wissel elk een andere kant opgaan hoeft de heuvelsnelheid minder ver omlaag.

Als de afloopjes te hard gaan, worden ze afgeremd door railremmen. Dit zijn stalen balken die naast de spoorstaven gemonteerd zijn en in de wielen van de wagens kunnen knijpen waardoor ze worden afgeremd.

Tussen de afloopjes door worden de wissels door het heuvelsysteem steeds in de juiste stand gezet zodat elk afloopje het juiste verdeelspoor bereikt. Deze wissels hebben een zeer korte omlooptijd.

Wanneer een afloopje op een verdeelspoor is aangekomen stuurt het heuvelsysteem zogenaamde doorzetkarretjes die het afloopje meenemen naar het eind van het verdeelspoor. Er zijn twee typen te onderscheiden. Ontruimingswagens en Bijdrukwagens.

Beide typen wagens zijn zeer laag, ze rijden tussen de spoorstaven en worden door een kabel voortgetrokken. De karretjes kunnen elk een armpje opklappen en daarmee tegen een wiel van een wagen duwen om hem mee te nemen. De wagens worden tegen elkaar gereden zodat ze kunnen worden gekoppeld. Hierna kan de locomotief worden aangekoppeld en kan de trein vertrekken.

 Andere talen
Gravity shunting