Heavyrail

Heavyrail (ook: heavy rail of zware rail) is een aanduiding voor een spoorsysteem waar treinen met grotere aslasten en tonmetergewichten kunnen rijden dan bij lightrail kan. Er is geen scherp afgebakend omslaggebied waar de term zwaar niet meer van toepassing is. Het reguliere spoorwegnet kent meerdere aslasten met bijhorende snelheden. In de netverklaring is aangegeven op welke baanvakken met welke snelheden gereden mag worden. In Amerika zijn verder enkele goederenspoorlijnen in de categorie heavy haul, met aslasten groter dan 25 ton.

Waar treinen minder snel hoeven te rijden èn aslasten geringer zijn bijvoorbeeld omdat er geen goederenvervoer is, kunnen ontwerpen en vervoerconcepten anders worden uitgevoerd dan op het hoofdspoornet vereist wordt. Voorbeelden van lichte spoorsystemen zijn metro, tram en lightrail. In de volgende tabel zijn enkele typische verschillen genoemd tussen zware-railsystemen en lichte railsystemen.

Infrastructuur

Eigenschap Lichte Rail Zware rail Toelichting
kruisingen wegverkeer Met “licht” kan bedoeld worden dat gelijkvloerse kruisingen met het wegverkeer worden toegepast. Trams kunnen op straat rijden en zijn dan volledig geïntegreerd in het wegverkeer. Trams en sneltrams kunnen ook een eigen baan hebben (vrije baan) terwijl de kruisingen gelijkvloers zijn. Met “zwaar” kan bedoeld worden dat gelijkvloerse kruisingen worden toegepast. Nieuwe hoofdspoorlijnen worden volledig ongelijkvloers aangelegd. Dit geldt ook voor de “zware” metrotechniek. Gelijkvloerse kruisingen beperken de kosten van aanleg van een nieuwe lijn en zorgen er voor dat de barrierewerking van de lijn niet al te groot is. Ongelijkvloerse aanleg heeft aanzienlijke voordelen voor veiligheid en doorstroming. Er zijn lichte railsystemen met een slechte reputatie vanwege het grote aantal soms dodelijke aanrijdingen. Bij ongelijkvloerse aanleg moeten de reizigers ook op stations een brug of tunnel gebruiken om de raillijn te kruisen.
Beveiliging Met “licht” kan bedoeld worden dat de bestuurder “op zicht” rijdt en er voor moet zorgen dat hij voldoende afstand tot zijn voorganger houdt. Er is geen spoorbeveiliging aanwezig, wel kunnen verkeerslichten voorkomen waar de bestuurder zich aan moet houden. Met “zwaar” kan bedoeld worden dat de bestuurder “op seinen” rijdt. Er is een spoorbeveiliging aanwezig die er voor zorgt dat railvoertuigen onderling niet kunnen botsen. De taak van de bestuurder is het nauwgezet opvolgen van de seinbeelden. Het rijden “op zicht” en het rijden “op seinen” vraagt een andere instelling van de bestuurder. Op lijnen die een overgang kennen tussen beide principes is dit een punt van aandacht.
Boogstralen en hellingen Door het toepassen van krappere boogstralen en steilere hellingen kan een (nieuw aan te leggen) tracé beter de gegevenheden van de omgeving volgen. Hierdoor zijn minder kostbare ingrepen nodig om het tracé mogelijk te maken. Door het toepassen van ruimere boogstralen is het tracé geschikt voor een hogere topsnelheid en kunnen dus snellere rijtijden gehaald worden. Door het toepassen van flauwere hellingen is het tracé ook geschikt voor goederenverkeer.
Aslasten Als de voertuigen een lager gewicht hebben, dus lagere aslasten, dan kan de infrastructuur lichter gefundeerd worden en hoeven kunstwerken minder sterk te zijn. Het kunnen rijden met zware aslasten zorgt er voor dat zwaar goederenvervoer over de lijn mogelijk is. Bij de aanleg van een nieuw tracé is de toe te passen aslast van ondergeschikt belang voor de aanlegkosten. De mogelijkheid om het tracé aan de omgeving aan te passen (gelijkvloerse kruisingen, hellingen, boogstralen) zijn veel meer bepalend.
Profiel van vrije ruimte Lichte systemen gebruiken vaak een krapper profiel van vrije ruimte, dit kan met name voor inpassing van een tram in de stad voordeel geven. Voertuigen die van de openbare weg gebruik maken mogen maximaal 2,50 meter breed zijn. Railvoertuigen blijven exact in hun baan en worden geacht daardoor 15 centimeter efficiënter om te gaan met de beschikbare breedte. Dit leidt tot de standaardmaat van 2,50 + 0,15 = 2,65 meter als maximale breedte voor railvoertuigen die de openbare weg gebruiken. Op zware rail worden voertuigen tot drie meter breed toegepast. Maar voor spoorwegen is een bakbreedte van 2,65 meter ook geen ongebruikelijke maat. Vaak zijn bogen voor het profiel van vrije ruimte het meest van belang. In bogen zullen lange rijtuigen uitsteken. Daarmee is niet alleen de breedte maar ook de lengte van een rijtuig van belang.
Energievoorziening Bij tram wordt over het algemeen 600 V gelijkstroom, bij sneltram en metro 750 V gelijkstroom toegepast. Het beperkte gewicht per eenheid maken dat de pieklast niet al te hoog hoeft te zijn. De beperkte trajectlengtes maken dat relatief veel onderstations kunnen worden toegepast. Bij zware rail wordt met hogere spaningen gewerkt. Nederland 1500 V gelijkstroom, op sommige lijnen 25 kV wisselstroom. Lange treinen maken dat de pieklasten aanzienlijk kunnen zijn en de te overbruggen afstanden zijn groter. Dit bepaalt de behoefte aan een krachtiger energievoorziening. Het gewicht per trein bepaalt de te leveren pieklast en daarmee de benodigde investeringen in de energievoorzieningen. Het gewicht per zitplaats bepaalt het energieverbruik per reizigerskilometer en daarmee de milieuvriendelijkheid van het systeem. }}

Voertuigen lichte rail

Eigenschap

Eigenschap Lichte rail Zware rail Toelichting
Gewicht Gewicht is voor voertuigen een relevante maat aangezien veel componenten, waaronder de tractie, bij toenemend gewicht zwaarder en duurder moeten worden uitgevoerd.  
Sterkte van de constructie Kosten en gewicht kunnen onder meer uitgespaard worden door de constructie lichter uit te voeren, door bijvoorbeeld een lagere statische druksterkte van het voertuig te accepteren. Hiermee ontstaan echter aanzienlijke risico’s voor de inzittenden in het geval van botsing met heavyrail voertuigen.  
Gebruik standaardcomponenten Kosten kunnen bespaard worden door gebruik van standaardcomponenten, waarbij met name gedacht moet worden aan onderdelen die voor vrachtwagens en autobussen gemaakt worden.  
Lage vloer Hoewel geen kostenbesparing wordt een lage vloer, of in ieder geval een gelijkvloerse instap, uit comfortoverwegingen als essentieel onderdeel van lightrail gezien.  
Interoperabiliteit Een sterke eigenschap van lightrail voertuigen kan zijn de mogelijkheid om verschillende soorten infrastructuur te gebruiken (dus: interoperabiliteit tussen lichte en zware infrastructuur). Dit biedt de mogelijkheid voor reizigers interessante routes te ontwikkelen die de voordelen van beide typen infrastructuur combineren, om gefaseerd de infrastructuur aan te passen of om op een nieuw traject verschillende delen op verschillende wijze aan te pakken. Voorbeelden:

  • RET kent interoperabiliteit tussen metro en sneltram
  • GVBA kent interoperabiliteit tussen sneltram enerzijds en tram / metro anderzijds
  • RandstadRail kent interoperabiliteit tussen metro, tram en sneltram
  • De RijnGouwwlijn kent interoperabiliteit tussen hoofdspoor en tram
 
Heavyrail | Infrasite

Heavyrail

Heavyrail (ook: heavy rail of zware rail) is een aanduiding voor een spoorsysteem waar treinen met grotere aslasten en tonmetergewichten kunnen rijden dan bij lightrail kan. Er is geen scherp afgebakend omslaggebied waar de term zwaar niet meer van toepassing is. Het reguliere spoorwegnet kent meerdere aslasten met bijhorende snelheden. In de netverklaring is aangegeven op welke baanvakken met welke snelheden gereden mag worden. In Amerika zijn verder enkele goederenspoorlijnen in de categorie heavy haul, met aslasten groter dan 25 ton.

Waar treinen minder snel hoeven te rijden èn aslasten geringer zijn bijvoorbeeld omdat er geen goederenvervoer is, kunnen ontwerpen en vervoerconcepten anders worden uitgevoerd dan op het hoofdspoornet vereist wordt. Voorbeelden van lichte spoorsystemen zijn metro, tram en lightrail. In de volgende tabel zijn enkele typische verschillen genoemd tussen zware-railsystemen en lichte railsystemen.

Infrastructuur

Eigenschap Lichte Rail Zware rail Toelichting
kruisingen wegverkeer Met “licht” kan bedoeld worden dat gelijkvloerse kruisingen met het wegverkeer worden toegepast. Trams kunnen op straat rijden en zijn dan volledig geïntegreerd in het wegverkeer. Trams en sneltrams kunnen ook een eigen baan hebben (vrije baan) terwijl de kruisingen gelijkvloers zijn. Met “zwaar” kan bedoeld worden dat gelijkvloerse kruisingen worden toegepast. Nieuwe hoofdspoorlijnen worden volledig ongelijkvloers aangelegd. Dit geldt ook voor de “zware” metrotechniek. Gelijkvloerse kruisingen beperken de kosten van aanleg van een nieuwe lijn en zorgen er voor dat de barrierewerking van de lijn niet al te groot is. Ongelijkvloerse aanleg heeft aanzienlijke voordelen voor veiligheid en doorstroming. Er zijn lichte railsystemen met een slechte reputatie vanwege het grote aantal soms dodelijke aanrijdingen. Bij ongelijkvloerse aanleg moeten de reizigers ook op stations een brug of tunnel gebruiken om de raillijn te kruisen.
Beveiliging Met “licht” kan bedoeld worden dat de bestuurder “op zicht” rijdt en er voor moet zorgen dat hij voldoende afstand tot zijn voorganger houdt. Er is geen spoorbeveiliging aanwezig, wel kunnen verkeerslichten voorkomen waar de bestuurder zich aan moet houden. Met “zwaar” kan bedoeld worden dat de bestuurder “op seinen” rijdt. Er is een spoorbeveiliging aanwezig die er voor zorgt dat railvoertuigen onderling niet kunnen botsen. De taak van de bestuurder is het nauwgezet opvolgen van de seinbeelden. Het rijden “op zicht” en het rijden “op seinen” vraagt een andere instelling van de bestuurder. Op lijnen die een overgang kennen tussen beide principes is dit een punt van aandacht.
Boogstralen en hellingen Door het toepassen van krappere boogstralen en steilere hellingen kan een (nieuw aan te leggen) tracé beter de gegevenheden van de omgeving volgen. Hierdoor zijn minder kostbare ingrepen nodig om het tracé mogelijk te maken. Door het toepassen van ruimere boogstralen is het tracé geschikt voor een hogere topsnelheid en kunnen dus snellere rijtijden gehaald worden. Door het toepassen van flauwere hellingen is het tracé ook geschikt voor goederenverkeer.
Aslasten Als de voertuigen een lager gewicht hebben, dus lagere aslasten, dan kan de infrastructuur lichter gefundeerd worden en hoeven kunstwerken minder sterk te zijn. Het kunnen rijden met zware aslasten zorgt er voor dat zwaar goederenvervoer over de lijn mogelijk is. Bij de aanleg van een nieuw tracé is de toe te passen aslast van ondergeschikt belang voor de aanlegkosten. De mogelijkheid om het tracé aan de omgeving aan te passen (gelijkvloerse kruisingen, hellingen, boogstralen) zijn veel meer bepalend.
Profiel van vrije ruimte Lichte systemen gebruiken vaak een krapper profiel van vrije ruimte, dit kan met name voor inpassing van een tram in de stad voordeel geven. Voertuigen die van de openbare weg gebruik maken mogen maximaal 2,50 meter breed zijn. Railvoertuigen blijven exact in hun baan en worden geacht daardoor 15 centimeter efficiënter om te gaan met de beschikbare breedte. Dit leidt tot de standaardmaat van 2,50 + 0,15 = 2,65 meter als maximale breedte voor railvoertuigen die de openbare weg gebruiken. Op zware rail worden voertuigen tot drie meter breed toegepast. Maar voor spoorwegen is een bakbreedte van 2,65 meter ook geen ongebruikelijke maat. Vaak zijn bogen voor het profiel van vrije ruimte het meest van belang. In bogen zullen lange rijtuigen uitsteken. Daarmee is niet alleen de breedte maar ook de lengte van een rijtuig van belang.
Energievoorziening Bij tram wordt over het algemeen 600 V gelijkstroom, bij sneltram en metro 750 V gelijkstroom toegepast. Het beperkte gewicht per eenheid maken dat de pieklast niet al te hoog hoeft te zijn. De beperkte trajectlengtes maken dat relatief veel onderstations kunnen worden toegepast. Bij zware rail wordt met hogere spaningen gewerkt. Nederland 1500 V gelijkstroom, op sommige lijnen 25 kV wisselstroom. Lange treinen maken dat de pieklasten aanzienlijk kunnen zijn en de te overbruggen afstanden zijn groter. Dit bepaalt de behoefte aan een krachtiger energievoorziening. Het gewicht per trein bepaalt de te leveren pieklast en daarmee de benodigde investeringen in de energievoorzieningen. Het gewicht per zitplaats bepaalt het energieverbruik per reizigerskilometer en daarmee de milieuvriendelijkheid van het systeem. }}

Voertuigen lichte rail

Eigenschap

Eigenschap Lichte rail Zware rail Toelichting
Gewicht Gewicht is voor voertuigen een relevante maat aangezien veel componenten, waaronder de tractie, bij toenemend gewicht zwaarder en duurder moeten worden uitgevoerd.  
Sterkte van de constructie Kosten en gewicht kunnen onder meer uitgespaard worden door de constructie lichter uit te voeren, door bijvoorbeeld een lagere statische druksterkte van het voertuig te accepteren. Hiermee ontstaan echter aanzienlijke risico’s voor de inzittenden in het geval van botsing met heavyrail voertuigen.  
Gebruik standaardcomponenten Kosten kunnen bespaard worden door gebruik van standaardcomponenten, waarbij met name gedacht moet worden aan onderdelen die voor vrachtwagens en autobussen gemaakt worden.  
Lage vloer Hoewel geen kostenbesparing wordt een lage vloer, of in ieder geval een gelijkvloerse instap, uit comfortoverwegingen als essentieel onderdeel van lightrail gezien.  
Interoperabiliteit Een sterke eigenschap van lightrail voertuigen kan zijn de mogelijkheid om verschillende soorten infrastructuur te gebruiken (dus: interoperabiliteit tussen lichte en zware infrastructuur). Dit biedt de mogelijkheid voor reizigers interessante routes te ontwikkelen die de voordelen van beide typen infrastructuur combineren, om gefaseerd de infrastructuur aan te passen of om op een nieuw traject verschillende delen op verschillende wijze aan te pakken. Voorbeelden:

  • RET kent interoperabiliteit tussen metro en sneltram
  • GVBA kent interoperabiliteit tussen sneltram enerzijds en tram / metro anderzijds
  • RandstadRail kent interoperabiliteit tussen metro, tram en sneltram
  • De RijnGouwwlijn kent interoperabiliteit tussen hoofdspoor en tram