Golfslijtage

Golfslijtage is een ongewenst verschijnsel dat kan worden aangetroffen op de bovenzijde van de Spoorstaaf. Idealiter is deze bovenzijde in de lengterichting volkomen recht. Bij golfslijtage is de bovenzijde lichtjes gegolfd. Treinwielen die over deze golfjes rijden raken erdoor in trilling. De spoorstaven gaan meetrillen, wat leidt tot excessief treinlawaai en op de lange duur ook tot losrakende railbevestigingen en andere schade aan het railsysteem.

In Nederland heeft golfslijtage typisch een golflengte van circa 3 cm. Op de foto zijn de toppen van de golfjes van opzij met pijlen aangegeven. Het is een speciale vorm van Railruwheid. De golfdiepte (top-dal) varieert van 20 micrometer (lichte golfslijtage) tot ruim 100 micrometer (ernstige golfslijtage). In het laatste geval kunnen treinen zo’n 15 dB meer lawaai maken dan normaal.

Golfslijtage heeft de neiging te groeien in de loop van de tijd. Het kan worden tegengegaan door het spoor te Slijpen. Het is daarbij zaak om iets dieper te slijpen dan alleen de golfdiepte, omdat de golf anders weer relatief snel (binnen enkele maanden) kan teruggroeien. Het geslepen spoor kan daarna weer jaren mee voordat er opnieuw golfslijtage ontstaat.

Over golfslijtage (Engels: corrugation) is veel gepubliceerd en onderzocht, in Nederland met name in opdracht van ProRail-afdelingen die belast zijn met railverkeerslawaai en met het slijpen van het spoor.

Onderzoek

Golfslijtage heeft een verband met de zogenoemde pin-pin resonantie. Bij deze resonantie, die door rijdende treinen wordt opgewekt, bewegen de spoorstaven op en neer als staande golven, met de knopen bij de Dwarsliggers. In Nederland treedt deze verticale staande golf resonantie op bij ca. 1100 Hz. Treinen die met 130 km/u over het spoor rijden, ervaren hierdoor om de 3 cm afgelegde weg een opwaartse druk van de rails.

  • De groei van golfslijtage is nader onderzocht in het Europese project D185 (1993-1996). Daarbij is getracht een relatie te leggen met het type bovenbouw (ballastspoor). Daartoe zijn op het Baanvak Amersfoort – Baarn een achttal testvakken gedefinieerd met verschillende componenten bovenbouw (houten versus betonnen dwarsliggers, fabrikaat rails, geslepen versus ongeslepen, dunne en dikke onderlegplaatjes). Met behulp van een railruwheidsmeter is de golfontwikkeling gemonitord. Een duidelijk verband tussen groeisterkte en bovenbouwtype kon daarbij niet afgeleid worden.
  • In het Europese project Silent Track (1997-1999) zijn rekenmodellen ontwikkeld die de aangroei van golfslijtage beschrijven. Geconstateerd is dat treinen die over het reeds aanwezige golfpatroon rijden, zorgen voor een verdere uitholling van de dalen. Deze uitholling kan worden begrepen door het feit dat de plaatselijke slijtage afhangt van de grootte van (de kruip in) het contactvlak. In de dalen is die het grootst. Op de toppen lijkt juist een verharding van het materiaal plaats te vinden.

De theorie verklaart niet waarom er op de ene locatie wel en op de andere locatie geen golfslijtage ontstaat, zelfs als beide locaties aan hetzelfde spoor (vrije baan) liggen, en dus dezelfde bovenbouw hebben en hetzelfde treinverkeer ondervinden.

Een andere beweging die slijtage veroorzaakt, niet ten gevolge van de afstand tussen dwarsliggers en bewegende trein maar onder meer door het (trein)wielprofiel, treinsnelheid en de vorm van de spoorstaaf, is de Veterbeweging.

Eerste versie geschreven door: Edwin Verheijen

Golfslijtage | Infrasite

Golfslijtage

Golfslijtage is een ongewenst verschijnsel dat kan worden aangetroffen op de bovenzijde van de Spoorstaaf. Idealiter is deze bovenzijde in de lengterichting volkomen recht. Bij golfslijtage is de bovenzijde lichtjes gegolfd. Treinwielen die over deze golfjes rijden raken erdoor in trilling. De spoorstaven gaan meetrillen, wat leidt tot excessief treinlawaai en op de lange duur ook tot losrakende railbevestigingen en andere schade aan het railsysteem.

In Nederland heeft golfslijtage typisch een golflengte van circa 3 cm. Op de foto zijn de toppen van de golfjes van opzij met pijlen aangegeven. Het is een speciale vorm van Railruwheid. De golfdiepte (top-dal) varieert van 20 micrometer (lichte golfslijtage) tot ruim 100 micrometer (ernstige golfslijtage). In het laatste geval kunnen treinen zo’n 15 dB meer lawaai maken dan normaal.

Golfslijtage heeft de neiging te groeien in de loop van de tijd. Het kan worden tegengegaan door het spoor te Slijpen. Het is daarbij zaak om iets dieper te slijpen dan alleen de golfdiepte, omdat de golf anders weer relatief snel (binnen enkele maanden) kan teruggroeien. Het geslepen spoor kan daarna weer jaren mee voordat er opnieuw golfslijtage ontstaat.

Over golfslijtage (Engels: corrugation) is veel gepubliceerd en onderzocht, in Nederland met name in opdracht van ProRail-afdelingen die belast zijn met railverkeerslawaai en met het slijpen van het spoor.

Onderzoek

Golfslijtage heeft een verband met de zogenoemde pin-pin resonantie. Bij deze resonantie, die door rijdende treinen wordt opgewekt, bewegen de spoorstaven op en neer als staande golven, met de knopen bij de Dwarsliggers. In Nederland treedt deze verticale staande golf resonantie op bij ca. 1100 Hz. Treinen die met 130 km/u over het spoor rijden, ervaren hierdoor om de 3 cm afgelegde weg een opwaartse druk van de rails.

  • De groei van golfslijtage is nader onderzocht in het Europese project D185 (1993-1996). Daarbij is getracht een relatie te leggen met het type bovenbouw (ballastspoor). Daartoe zijn op het Baanvak Amersfoort – Baarn een achttal testvakken gedefinieerd met verschillende componenten bovenbouw (houten versus betonnen dwarsliggers, fabrikaat rails, geslepen versus ongeslepen, dunne en dikke onderlegplaatjes). Met behulp van een railruwheidsmeter is de golfontwikkeling gemonitord. Een duidelijk verband tussen groeisterkte en bovenbouwtype kon daarbij niet afgeleid worden.
  • In het Europese project Silent Track (1997-1999) zijn rekenmodellen ontwikkeld die de aangroei van golfslijtage beschrijven. Geconstateerd is dat treinen die over het reeds aanwezige golfpatroon rijden, zorgen voor een verdere uitholling van de dalen. Deze uitholling kan worden begrepen door het feit dat de plaatselijke slijtage afhangt van de grootte van (de kruip in) het contactvlak. In de dalen is die het grootst. Op de toppen lijkt juist een verharding van het materiaal plaats te vinden.

De theorie verklaart niet waarom er op de ene locatie wel en op de andere locatie geen golfslijtage ontstaat, zelfs als beide locaties aan hetzelfde spoor (vrije baan) liggen, en dus dezelfde bovenbouw hebben en hetzelfde treinverkeer ondervinden.

Een andere beweging die slijtage veroorzaakt, niet ten gevolge van de afstand tussen dwarsliggers en bewegende trein maar onder meer door het (trein)wielprofiel, treinsnelheid en de vorm van de spoorstaaf, is de Veterbeweging.

Eerste versie geschreven door: Edwin Verheijen