Tramtrein

Een tramtrein is een railgebonden vervoerstechniek die karakteristieken van Trein en Tram verenigt. Het fenomeen tramtrein wordt in Nederland ook wel aangeduid als Lightrail. Over het algemeen worden deze systemen gekenmerkt door een verknoping van een stadsnet met een spoornet. Daardoor kan de afstand tussen centrum en Station worden verkleind en hoeft er minder te worden overgestapt. De voertuigen rijden in de stad als tram en buiten de stad als trein. Trams zijn lichter waardoor ze sneller optrekken en afremmen. Dat maakt kortere halte afstanden mogelijk. Bovendien hebben trams minder ingewikkelde en dure haltevoorzieningen nodig dan treinen. Vanwege het lagere gewicht is een tramtrein vaak een goedkopere exploitatievorm.

Aanpassingen

Om met trammaterieel op het hoofdspoor te kunnen rijden zijn er een aantal aanpassingen aan het voertuig of aan de baan nodig.

  • Beveiliging: Trams rijden over het algemeen op zicht. Dat betekent dat er geen seinen of andere Beveiliging is die de afstand tussen de voertuigen bewaakt. Op het spoor is er wel altijd sprake van beveiliging. De beveiliging detecteert de positie van het voertuig op een aantal vaste plaatsen. Vroeger gebeurde dat met baanwachters tegenwoordig door middel van Spoorstroomloop. Omdat spoorstroomlopen lichte voertuigen minder goed waarneemt dient het spoor te worden voorzien van Assentellers.
  • Profiel van vrije ruimte: Trams hebben een kleiner profiel. De doorsnede van trams is dus kleiner dan van treinen. Op zich zou er geen probleem zijn, ware het niet dat de meeste trams aan de onderkant juist breder zijn omdat ze langs lage Perron halteren. De oplossing kan aan de baanzijde of in het voertuig worden gezocht. Aan de baanzijde kunnen de objecten die langs het spoor staan waar de tram langs rijdt worden verplaatsen of er kunnen Wissel langs de perrons worden gelegd zodat smallere trams toch langs het perron kunnen halteren. Een oplossing aan het voertuigzijde is de toepassing van klaptreden die de loze ruimte tussen het voertuig en het perron opvullen.
  • Energievoorziening: Trams rijden over het algemeen op een lagere spanningssoort dan treinen. Voor trams is dat 600 of 750 volt gelijkspanning voor treinen in Nederland is dat 1500 volt gelijkspanning – behalve op de Betuweroute en de HSL-Zuid daar is de Europese standaard 25 KV wisselspanning aangelegd. Dat betekent dat de trams met een voorziening moeten worden uitgerust zodat ze zowel op de lage als op de hoge spanningssoort kunnen rijden. Daarnaast moeten er langs de baan spanningssluizen worden gebouwd zodat de trams zonder te stoppen van de ene energiesoort naar de andere kunnen rijden.
  • Botssterkte: Trams zijn minder stevig dan treinen. Dat betekent dat veiligheidscompenserende maatregelen moeten worden genomen om hetzelfde Veiligheidsniveau te bereiken. Trams staan eerder stil dan treinen, door het lage gewicht en de betere remkracht; daarmee is al een groot deel van de compensatie bereikt.
Tramtrein | Infrasite